Jeanne van Heeswijk
Een interessant voorbeeld hiervan is Trainings for the Not-Yet (2019-2020), waarbij een tentoonstelling bestond uit een serie trainingen gericht op een toekomst van ‘anders samenzijn’, door
Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’
Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’
Voor mij is leren een collectief proces. Ik ben een voorstander van vormen van gezamenlijk leren met minder hiërarchie. Dat is af en toe erg moeilijk. Ik heb gemerkt dat de complexiteit waarin ikzelf op dit moment aan het werken en denken ben, af en toe niet een-op-een aansluit bij de ontwikkelingsfase van de studenten. Ik werk bijvoorbeeld met de notie van be-longing zoals Aimee Carrillo Rowe die beschrijft.
Aimee Carrillo Rowe is hoogleraar communicatiewetenschappen aan California State University in de VS. Van Heeswijk verwijst naar dit artikel: ‘Be Longing: Toward a Feminist Politics of Relation’, NWSA Journal, 17, nr. 2 (zomer 2005), pp. 15-46, researchgate.
Welke opleiding zou je zelf het liefst gehad willen hebben?
Als ik terugkijk naar mijn achttienjarige zelf, dan weet ik niet of ik mijn weg had geweten met sommige van de vragen waar ik nu mee bezig ben. Ik heb een opleiding gedaan voor eerstegraads lesbevoegdheid in houtbewerken en keramiek, met als bijvak fotografie, aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg, de huidige Fontys Hogeschool voor de Kunsten. Ik had in die tijd het meeste plezier in de lessen van Harry Boom.
Harry Boom was docent aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg, en daarnaast een veelzijdig kunstenaar in Rotterdam.
Het Black Mountain College werd in 1933 opgericht in de bossen van North Carolina als een alternatieve en experimentele onderwijsinstelling, waarin onderwijs in de liberal arts werd aangeboden, met kunst als middelpunt. Studenten konden zelf een programma van vakken uit de meest uiteenlopende disciplines samenstellen en er was een minimale hiërarchie tussen docenten en studenten. Veel belangrijke kunstenaars hebben op dit college onderwezen of lessen gevolgd (bijv. Merce Cunningham en John Cage). Het Black Mountain College sloot in 1957 zijn deuren. Zie voor meer info bijvoorbeeld: Metropolis M en The New York Times Style Magazin
Het collectieve sprak jou toen al het meeste aan?
Ja, het collectieve en het relationele. Het op elkaar reageren, het tijdelijke, het performatieve en het transiënte. Dingen die niet hoeven te stollen of worden vastgezet, maar die je voortdurend kan oppakken en mag opmaken. Dat procesmatige sprak mij heel erg aan.
Dat vind ik moeilijk om te zeggen. Het is wel de reden geweest dat ik mijn huidige praktijk toen ben begonnen. Ik vond namelijk dat ik nog heel veel te leren had. Ik wilde leren luisteren en mijn wereld groter maken. Die zoektocht is gebleven, alleen heb ik deze veel complexer gemaakt. Je groeit daar ook in.
Mij wordt weleens gevraagd om bijvoorbeeld een groepje studenten te laten meewerken aan een lopend project. In principe kan dat, maar dat is toch iets anders dan dat je echt collectief aan de slag gaat. Als mensen meewerken, dan komen ze toch in iets waar jij mee bezig bent. Ze komen er tijdelijk in en gaan er dan toch weer uit.
Want meedenken betekent aan de zijlijn staan?
Het probleem is dat er dan – tijdelijk – wordt meegewerkt in een kader dat er al ligt, een project waar mensen al mee bezig zijn. Maar als je het helemaal samen doet, dan bepaal je ook samen het kader. Studenten zijn dus niet echt mede-eigenaar, want zo komen ze niet binnen. Vaak komen ze vooral om mee te kijken en te luisteren, wat op zich goed is, maar, en dat klinkt misschien een beetje raar als ik dat zo zeg, dat maakt ze tegelijkertijd tot een vreemd persoon in het project. Ze komen binnen en doen mee, niet als zichzelf, maar als zichzelf als student.
Als ik vanuit deze ervaring verder nadenk over een ideaal kunstonderwijs, kan ik me een heel groot werklab voorstellen, een soort trainingskamp, waarin je permanent gezamenlijk aan de ontwikkeling van een nieuwe school werkt. Want dat is eigenlijk wat je zou moeten doen: het collectief leren zelf centraal stellen. En van dat kader zelf je project maken en continu met elkaar bevragen: hoe leren we dan van en met elkaar en hoe leren we dingen af?
Voor mij is het belangrijk om met niet-homogene groepen te werken, dus om een omgeving te creëren waarin mensen met different learning abilities en manieren waarop ze in de wereld staan en zich die voorstellen, samen kunnen leren. Dus dat maakt het voor mij vaak ingewikkeld om met een school te werken, want hoe doe je dat dan?
In mijn samenwerkingen met scholen ervaar ik vaak een spanningsveld. Hoe ga je echt luisteren? Deep listening, daar gaat het om. En dan zie je toch vaak dat studenten niet veel verder komen dan: ‘we gaan even mensen interviewen en een kaart of video maken’. Dat is vanuit een leerperspectief misschien erg goed, maar op een plek als de Afrikaanderwijk,
In januari 2013 wordt in de Afrikaanderwijk in Rotterdam de Afrikaanderwijk Coöperatie opgericht. Het betreft een organisatievorm waarin geldstromen zo veel als mogelijk binnen de wijk worden gehouden, opdat deze ten goede komen aan de wijk. De coöperatie komt voort uit het werk van
Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’
In een groep studenten kunnen nog steeds verschillen bestaan, ook al zijn die kleiner dan jij beschrijft in je projecten. Wat kunnen we in het onderwijs leren van jouw ervaringen met luisteren in contexten met een grote diversiteit?
Die processen van luisteren, of deep listening
Pauline Oliveros, Deep listening. A composer’s sound practice, Bloomington, IN: iUniverse, 2005.
Zie over de waarde van echt luisteren en de mogelijke invloed ervan op kunst en kunsteducatie bijvoorbeeld Els Cornelis, ‘Communication as a Radical Tool in Times of Societal Shift On (Re)Valuing Truly Listening’, APRIA Journal, ArtEZ (23 mei 2022).
Als je van het begin af aan zegt: ‘Oké, wij gaan met deze groep gezamenlijk iets ontwikkelen, we gaan een collectief leerproces in waarin we naar elkaar luisteren en waarin we een feminist practice of care
Een feminist practice of care heeft als basis relationaliteit, onderlinge afhankelijkheid en gemeenschappelijkheid. Dit is tegengesteld aan het westerse ideaal, waarin onafhankelijkheid en individuele vrijheid belangrijker geacht worden dan het gemeenschappelijke. Zie voor meer informatie over de explicitering van care en gerelateerde waarden bijvoorbeeld de poster van Soft Agency, een groep makers en denkers die zich richt op ruimtelijke praktijken: Landscape of Terms. Expanding a Lexicon.
Een leiderschapsstijl waarin het leiderschap wordt verdeeld over de teamleden in plaats van dat één enkele persoon het op zich neemt.
Op een gegeven moment moesten alle studenten aan een kunsthogeschool leren boekhouden. Dat is gelukkig van na mijn tijd, maar voor de kunstpraktijk is boekhouden een van de minder nuttige dingen. Het is veel belangrijker om bijvoorbeeld een training in withholding
Zie Marina Gracés, ‘Honesty with the Real’, Journal of Aesthetics & Culture, 4, nr. 1 (2012).
Ik denk dat we aan het eind van een liberaal-kapitalistisch systeem zitten dat bijna al het vermogen om überhaupt nog iets te verbeelden om zeep heeft geholpen. We zijn allemaal overdonderd met voorgeprogrammeerde beelden van hoe succes eruitziet.
Aan het Sandberg Instituut Amsterdam kon je tussen 2018 en 2020 een erg interessante, tweejarige masteropleiding volgen: The Commoners’ Society.
Ik weet dat veel mensen proberen het systeem te veranderen, maar op veel kunsthogescholen heerst nog steeds het idee van ‘de kunstenaar is autonoom’. Er is nog steeds een voorkeur voor het autonome beeld en individualiteit in het kunstonderwijs, dat is hardnekkig. Zo zet ik me er al heel mijn leven voor in dat ik bij projecten alle namen vermeld wil hebben en het niet ‘een project van kunstenaar
Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’
Hoezeer studenten ook openstaan voor samenwerkingsprojecten, ze worden nog steeds op individuele basis beoordeeld.
Ik herinner me van de lessen van Harry Boom, die ik al noemde, dat aan het einde al het werk van iedereen en niemand was. Je kon het niet claimen als jouw werk. Het wás gewoon, het heette ‘woensdag 13 oktober, klas 2’.
Maar zie je verbetering of denk je: ‘We blijven eigenlijk met z’n allen op hetzelfde niveau door ploeteren’?
Nee, ik zie overal wel bijzondere dingen. Zo lopen er op verschillende kunsthogescholen bijzondere trajecten. Ik ben niet pessimistisch. De vraag is alleen: als je het echt anders wil, dan moeten er in ieder geval vanuit mijn optiek veel aannames die inherent zijn aan kunstonderwijs, serieus bevraagd worden. Zoals: ‘wat kunst is’ of ‘wat kunst vermag’. Voor mij is kunst een collectieve onderneming van wederkerigheid en luisteren.
Omdat ik in bestaande situaties met instituten werk, werd mij vaak voor de voeten geworpen dat mijn werk geïnstrumentaliseerd zou zijn. Ik vind het helemaal niet erg om een instrument te zijn, alleen een instrument tot wat? Als ik een instrument ben tot zelforganisatie en tot mede-eigenaarschap, dan ben ik graag een instrument. Als ik geïnstrumentaliseerd word voor een institutionele agenda waar ik niet achter kan staan, dan niet. De concepten van autonomie en geïnstrumentaliseerdheid zeggen mij niet zoveel. Ik geloof in relatieve autonomie of gerelateerde autonomie. Je bent altijd ‘in relatie tot’. En ik vind dat we dat ‘in relatie tot’ te weinig meenemen in hoe we beelden maken.
Kan er in een ideale kunsthogeschool ook plaats zijn voor rolmodellen?
Ik denk dat rolmodellen belangrijk zijn, maar als we het hebben over de diversificatie van het kunstonderwijs, dan moeten er wel diverse rolmodellen zijn. Dat er een spiegeling mogelijk is, dat er iemand is in wie je jezelf kunt herkennen en aan wie je je kunt relateren; die dingen zijn extreem belangrijk. Maar ik weet niet of ik op rolmodellen zou inzetten. Eerder op inspirerende praktijken.
Voor mij is al het werk relationeel. En dan niet in de zin van relational aesthetics.
Relational aesthetics, een term die in 1996 werd gemunt door Nicolas Bourriaud, is vrij te vertalen als ‘relationele kunst’ of ‘ontmoetingskunst’. Zie voor een definitie: Relational aesthetics, of voor een grondiger analyse: C. Bishop, ‘Antagonism and Relational Aesthetics’, October Magazine, 110 (najaar 2004), pp. 51-79.
Dat is precies wat er ingebakken zit, en in het idee van wat kunst is. Ik vind dat gewoon onzin. Ik geloof niet in die werkwijze. Ik denk dat we daarmee het neoliberale, patriarchale, kapitalistische systeem in stand houden. Ik weet niet of ik competitief moet zijn om betekenisvol te zijn.
Hoe kijk jij dan naar succes?
Als het ons lukt om met elkaar te leren en onze individuele verlangens te koppelen aan collectieve verlangens, en we die met elkaar kunnen vormgeven en dragen: dat vind ik succesvol. En dat kan betekenen dat jij minder zichtbaar wordt omdat andere dingen meer zichtbaar moeten zijn. Dus ik vind zichtbaar zijn of op de voorgrond staan helemaal niet interessant. Alleen leiden we studenten wel nog steeds zo op. De wijze waarop authenticiteit wordt gehonoreerd in aandacht en geld leidt tot competitie die het gezamenlijke eigenlijk wil ontkennen.
Maar kunstenaars moeten ook de huur betalen. Jij gelooft niet in nog meer les in het invullen van belastingaangiftes of het opmaken van portfolio’s. Wat moeten we dan op school aan jonge kunstenaars meegeven?
Ik denk dat kennis van economische systemen en organisatievormen fundamenteel is, maar dat gaat verder dan boekhouden. Als ik aan een groter project werk, kijk ik naar wat de living wage
Deze term wordt vaak in het Engels gebruikt. Je zou het ‘leefbaar loon’ kunnen noemen; het verwijst dan naar een loon waarmee je een ‘waardig’ leven kunt leiden. Zie Living wage.
De gedragscode voor ondernemen en werken in kunst, cultuur en creatieve industrie. Zie De Fair Practice Code.
Natuurlijk is voor de een 20 euro per uur heel veel en voor de ander is dat weinig. Maar voor mij is dit beginsel in mijn praktijk belangrijk. Ik kan meedoen met het neoliberale systeem, maar ik kan ook besluiten om mijn werk anders in te richten en het geld anders te distribueren. Dat klinkt misschien hippie-achtig idealistisch, maar voor mij hebben die dingen allemaal met elkaar te maken. Ik ben best een goede zakenvrouw.
Als je het hebt over re-distribution [herverdeling], dan moet je ook nadenken over ‘hoe doe je dat in de praktijk?’ En hoe ga je om met geld? Het relationele heeft voor mij ook te maken met de keuze van de materialen, hoe mensen erbij betrokken kunnen worden en blijven en dus ook hoe je begrotingen maakt.
In mijn grotere projecten zijn er bij de werkgroepen altijd een warme maaltijd, kinderopvang en een vergoeding voor de bestede tijd en reiskosten. Ik ga er namelijk niet van uit dat mensen zich dat allemaal kunnen veroorloven. Ik ben niet zo naïef om te denken dat ik de enige goede manier hanteer. Ik vind het ook prima als mensen zeggen: ‘Maar ik wil wel gewoon rijk worden.’ Er zit geen waardeoordeel in. Het gaat voor mij over de voorwaarden om aan gezamenlijke beelden te werken. Daar hoort systeemdenken bij.
Soms moet je misschien juist meegaan met het systeem om verandering te bewerkstelligen. Hoe kijk jij daar tegenaan?
Dat moet ik natuurlijk ook. Ik moet ook onderhandelen met gemeenten en organisaties. Ik geloof niet dat je in afzondering een eigen wereld bouwt. Je staat midden in de wereld, dus je moet met die wereld omgaan en daar maak je keuzes in. Ik geloof in een autonomie als een mogelijkheid om dingen anders vorm te geven, maar niet in een autonomie waarbij men zich afzondert.
Wat ikzelf altijd belangrijk vind in mijn werk, is om niet één opdrachtgever te hebben. Dan creëer je dus een stukje autonomie. Ik vind dat je je inkomen op meerdere manieren kunt samenstellen. Door les te geven, door lezingen te geven, enzovoort. En ik zie die dingen als gelijkwaardig. Voor mij valt dat ook allemaal binnen de kunst. Dat is wat ik bedoel als ik zeg dat kunst meer is dan alleen het kunstwerk. Lesgeven, discussiëren, schrijven, denken, maken, trainen en exposeren zijn allemaal onderdelen van wat kunst is en vermag. Ik zie mijn kunstenaarschap niet als een serie kunstwerken in een tentoonstelling.
Als ik het heb over ‘met elkaar, aan elkaar, van elkaar leren’, dan wil dat niet zeggen dat er geen materialiteiten zijn of dat er niet vormgegeven wordt. Ik zou in het kunstonderwijs graag willen introduceren dat er wordt nagedacht over het begrip ‘waarde’ en over het begrip ‘arbeid’ of ‘zorg’ of ‘luisteren’. Dát zijn voor mij materialiteiten.
Bij de start van een werk besteed ik veel tijd om letterlijk te luisteren naar de ‘emotionele conditie’ van een gebied. Dat doe ik vaak door gesprekken met mensen te voeren, en daar ben ik altijd heel precies in. Ik heb nooit een notebook of recorder bij me en absoluut geen videocamera. Want het zijn oefeningen in luisteren. Het is de materialiteit van het luisteren. Dan ben ik al een werk aan het maken.
Ja, ik denk dat je ruimtes moet hebben die minder leslokaal-achtig zijn en meer werkplaats-achtig. Voor mij is het belangrijk dat je er koffie kunt zetten en dat je datgene waar je aan werkt ook meteen in de ruimte kunt vormgeven en testen. Als je aan een groepsproces werkt, moet je ook de mogelijkheid hebben om af en toe iets te eten of om op de een of andere manier even rust te nemen. Het is belangrijk om verschillen in leerstijlen en abilities te faciliteren. Wat heb jij nodig om je te kunnen concentreren, te kunnen zijn en mee te kunnen doen? Af en toe naar buiten kunnen is ook belangrijk.
Hoe beïnvloedt deze manier van werken de toelatingen? Welke student zou jij toelaten tot een kunsthogeschool?
Voor mij moet die student een ‘willingness to be engaged’ hebben. Hij moet bereid zijn om zich te engageren en op de een of andere manier in gezamenlijkheid het leren aan te gaan, non-judgemental en beweegbaar. Als je zegt: ‘Ik ga om met verschillende ritmes en verschillende leerstijlen en ritmes van leren’, dan hoort daar een omgeving bij waar iemand in en uit kan bewegen.
Je schetste zojuist een bijna organische flexibiliteit. Dat doet me denken aan flexibilisering en personalisering in het onderwijs, waarbij studenten snel een eigen pad kunnen doorlopen. Ook al zijn flexibilisering en personalisering in het onderwijs een hot topic, er zijn ook tegenstemmen. Zo is Gert Biesta, een Nederlandse onderwijspedagoog, hier niet zo’n voorstander van.
Gert Biesta is van mening dat personalisering (en individualisering) in het onderwijs haaks staat op drie volgens hem belangrijke pedagogische principes: onderbreken, vertragen en voeden en steunen. Deze principes kunnen ondersteunend werken bij het in (een existentiële) dialoog zijn met wat jij niet bent, waarbij het belangrijk is om je te verbinden met de wereld, maar deze ook los te laten zodat je er niet door overspoeld raakt. Zie voor meer informatie bijvoorbeeld de keynote-lezing van Gert Biesta, ‘Valt hier nog iets te maken?’, bij de opening van het digitale HKU-festival Musework Live 2021, in het kader van het HKU-lectoraat Muzische Professionalisering: en G. Biesta, Wereldgericht onderwijs. Een visie voor vandaag, Culemborg: Uitgeverij Phronese, 2022.
Flexibilisering is vaak een neoliberale flexibiliteit, dat wil zeggen: we nemen alles wat we leuk vinden of waarvan we denken dat we het nodig hebben of waar we ons comfortabel bij voelen. Het is een soort keuzemenu, en dat heeft voor mij niets te maken met bouwen aan vormen van collectiviteit.
In die zin ben ik het eens met Marina Garcés: de tijd van ‘à la carte’-levens is voorbij. Deze Spaanse filosoof heeft geschreven over commitment en over het feit dat wij niet goed in staat zijn om ons te verbinden aan andermans realiteiten, behalve wanneer het gaat om mensen die ons heel nabij staan. Haar lezing ‘El compromis / Commitment’ gaat over wat commitment is en hoe dit in relatie staat tot nabijheid en het delen van realiteiten.
M. Garcés, ‘El Compromis / Commitment’, lezing op 18 februari 2013 aan het Centre de Cultura Contemporània de Barcelona (CCCB), als onderdeel van de ‘In Common’-lezingenreeks.
Ik vind echt dat er op dit moment op veel plekken heel bijzondere dingen ontstaan. En ik weet dat veel mensen vechten om gehoord te worden in de instituten en op andere manieren curricula willen samenstellen. Op een andere manier ruimte voor studenten willen creëren, op een andere manier onderwijs willen geven en op een andere manier willen nadenken over de betekenis van kunst in onze samenleving.
In het huidige onderwijssysteem heeft dat wel beperkingen. Je zag dat ook toen studenten de besturen van kunsthogescholen opriepen om zich uit te spreken voor solidariteit met de Palestijnen.
Het oplaaien van het Israëlisch-Palestijnse conflict in 2021 leidde bij diverse kunsthogescholen tot protesten en een oproep aan de instellingen tot een duidelijke stellingname.
Als je nu andere praktijken, denkwijzen en vormen van beeld-maken wil gaan onderwijzen, dan zul je ook moeten nadenken over de materialiteit van die praktijken. Als dat gaat over ‘arbeid’ of over ‘politiek’ of over ‘care’ of over ‘luisteren’, dan zul je dus ook je school en de institutionele praktijken moeten gaan herinrichten.
Op dit moment werk ik samen met Clara Balaguer en een aantal collectieven aan een Ultradependent Public School, bij BAK, basis voor actuele kunst.
Het project vond plaats tussen 01.04.2023–27.05.2023 in BAK, basis voor actuele kunst, Utrecht.