ArtEZ Studium GeneralePublication
esy.41.01patroon06.webp

Jeanne van Heeswijk


Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’
 
esy.41.jeannevanheeswijk.webp

Jeanne van Heeswijk

Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’

Dat opnieuw beginnen betekende dat ze discursieve, performatieve bijeenkomsten opzette waarin mensen uitgenodigd worden om samen te onderzoeken hoe kunst betekenis kan geven aan het leven. ‘Mijn praktijk is een continu leren geworden over hoe die relatie tussen kunst en leven en tussen betekenisgeving en beeldvorming in zijn werk gaat.’ Vandaag de dag werkt Van Heeswijk nog steeds in die geest. Ze zet regelmatig trainingen en testlocaties op om ‘verbeeldingen van de toekomst te testen’ en aannames af te leren.
*

Een interessant voorbeeld hiervan is Trainings for the Not-Yet (2019-2020), waarbij een tentoonstelling bestond uit een serie trainingen gericht op een toekomst van ‘anders samenzijn’, door

Jeanne van Heeswijk

Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’

en BAK, basis voor actuele kunst (Utrecht), in samenwerking met vele anderen, Trainings for the Not-Yet. Zie ook
Jeanne van Heeswijk

Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’

, ‘Becoming Collective at the End of Time’, in: Carin Kuoni & Laura Raicovich (eds), Studies Into Darkness. The Perils and Promise of Freedom of Speech, e-book, Amherst, MA: Amherst College Press, 2022, pp. 191-206.

Ze noemt haar praktijk ook wel een vorm van unlearning en deschooling. ‘Dat geeft meteen al aan dat ik niet zoveel op heb met de traditionele vormen van kunstonderwijs. Niet zozeer omdat er geen goed kunstonderwijs zou zijn, maar omdat mijn werk een continu werken is in collectiviteit en die collectiviteit past eigenlijk niet in een schools schema.’
 
esy.41.jeannevanheeswijkafrikaanderwijkcooperat.webp
Jeanne van Heeswijk – Acts of Balance, The Value of Nothing. Foto: Janssen&Adriaans.
 
Zou dit continue leren over de relatie tussen kunst en leven in collectiviteit volgens jou een basis kunnen zijn voor een ideaal soort kunstonderwijs?

Voor mij is leren een collectief proces. Ik ben een voorstander van vormen van gezamenlijk leren met minder hiërarchie. Dat is af en toe erg moeilijk. Ik heb gemerkt dat de complexiteit waarin ikzelf op dit moment aan het werken en denken ben, af en toe niet een-op-een aansluit bij de ontwikkelingsfase van de studenten. Ik werk bijvoorbeeld met de notie van be-longing zoals Aimee Carrillo Rowe die beschrijft.
*

Aimee Carrillo Rowe is hoogleraar communicatiewetenschappen aan California State University in de VS. Van Heeswijk verwijst naar dit artikel: ‘Be Longing: Toward a Feminist Politics of Relation’, NWSA Journal, 17, nr. 2 (zomer 2005), pp. 15-46, researchgate.

Ik merk dat deze noties voor een bachelorstudent soms ingewikkeld zijn. Je moet eigenlijk van een heleboel verschillende dingen al iets weten om dit te kunnen begrijpen. Hoe kan je longing zien als een collectief begrip dat tegengesteld is aan het individuele verlangen? En being, niet als een individuele passieve staat, maar een collectieve, actieve wording? Ik vind het niet moeilijk om dit te vertalen naar een groep mensen waarmee ik aan het werk ga, maar wel naar een model dat in een trimester past en beoordeelbaar moet zijn. Ik merk dat wij in onze manier van denken over educatie totaal verstijfd zijn geraakt. Alles is gemaximaliseerd of geminimaliseerd met voor álles een eigen plekje in het curriculum. Het is interessanter om curricula van community learnings te gaan maken. Dus: hoe kunnen we van en met communities leren en andersoortige curricula bouwen?

Welke opleiding zou je zelf het liefst gehad willen hebben?

Als ik terugkijk naar mijn achttienjarige zelf, dan weet ik niet of ik mijn weg had geweten met sommige van de vragen waar ik nu mee bezig ben. Ik heb een opleiding gedaan voor eerstegraads lesbevoegdheid in houtbewerken en keramiek, met als bijvak fotografie, aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg, de huidige Fontys Hogeschool voor de Kunsten. Ik had in die tijd het meeste plezier in de lessen van Harry Boom.
*

Harry Boom was docent aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg, en daarnaast een veelzijdig kunstenaar in Rotterdam.

Zijn lessen waren een soort gemeenschappelijk atelier, heel performatief, een plek waar je samen dingen uitzocht en ging bouwen. Terugkijkend had het een Black Mountain College-achtige setting, om maar een voorbeeld te noemen van een meer experimentele onderwijssetting.
*

Het Black Mountain College werd in 1933 opgericht in de bossen van North Carolina als een alternatieve en experimentele onderwijsinstelling, waarin onderwijs in de liberal arts werd aangeboden, met kunst als middelpunt. Studenten konden zelf een programma van vakken uit de meest uiteenlopende disciplines samenstellen en er was een minimale hiërarchie tussen docenten en studenten. Veel belangrijke kunstenaars hebben op dit college onderwezen of lessen gevolgd (bijv. Merce Cunningham en John Cage). Het Black Mountain College sloot in 1957 zijn deuren. Zie voor meer info bijvoorbeeld: Metropolis M en The New York Times Style Magazin

In zijn lessen werd ik wel het meest getriggerd in mijn denken. Ik geloof niet dat ik veel heb gehad aan het leren boetseren, maar dat kan ook aan mijn kwaliteiten liggen [lacht].

Het collectieve sprak jou toen al het meeste aan?

Ja, het collectieve en het relationele. Het op elkaar reageren, het tijdelijke, het performatieve en het transiënte. Dingen die niet hoeven te stollen of worden vastgezet, maar die je voortdurend kan oppakken en mag opmaken. Dat procesmatige sprak mij heel erg aan.
 
‘Ik merk dat wij in onze manier van denken over educatie totaal verstijfd zijn geraakt. Alles is gemaximaliseerd of geminimaliseerd met voor álles een eigen plekje in het curriculum. Het is interessanter om curricula van community learnings te gaan maken.’
 
De studenten van nu worden vaak uitgedaagd meer zelf te formuleren wat ze willen leren. Had dat voor jou als student goed gewerkt?

Dat vind ik moeilijk om te zeggen. Het is wel de reden geweest dat ik mijn huidige praktijk toen ben begonnen. Ik vond namelijk dat ik nog heel veel te leren had. Ik wilde leren luisteren en mijn wereld groter maken. Die zoektocht is gebleven, alleen heb ik deze veel complexer gemaakt. Je groeit daar ook in.

Mij wordt weleens gevraagd om bijvoorbeeld een groepje studenten te laten meewerken aan een lopend project. In principe kan dat, maar dat is toch iets anders dan dat je echt collectief aan de slag gaat. Als mensen meewerken, dan komen ze toch in iets waar jij mee bezig bent. Ze komen er tijdelijk in en gaan er dan toch weer uit.

Want meedenken betekent aan de zijlijn staan?

Het probleem is dat er dan – tijdelijk – wordt meegewerkt in een kader dat er al ligt, een project waar mensen al mee bezig zijn. Maar als je het helemaal samen doet, dan bepaal je ook samen het kader. Studenten zijn dus niet echt mede-eigenaar, want zo komen ze niet binnen. Vaak komen ze vooral om mee te kijken en te luisteren, wat op zich goed is, maar, en dat klinkt misschien een beetje raar als ik dat zo zeg, dat maakt ze tegelijkertijd tot een vreemd persoon in het project. Ze komen binnen en doen mee, niet als zichzelf, maar als zichzelf als student.

Als ik vanuit deze ervaring verder nadenk over een ideaal kunstonderwijs, kan ik me een heel groot werklab voorstellen, een soort trainingskamp, waarin je permanent gezamenlijk aan de ontwikkeling van een nieuwe school werkt. Want dat is eigenlijk wat je zou moeten doen: het collectief leren zelf centraal stellen. En van dat kader zelf je project maken en continu met elkaar bevragen: hoe leren we dan van en met elkaar en hoe leren we dingen af?
 
esy.41.trainingbyqanatinlearnignobjecttowardsan.webp
Training by Qanat in (learning object) Toward Sanctuary Dome at Trainings for the Not-Yet, BAK basis voor actuele kunst, Utrecht. Foto: Tom Janssen.
 
In het boek School. A Recent History of Self-Organized Art Education (2017) van Sam Thorne staat de observatie dat alle vrije vormen van educatie plaatsvinden buiten de gevestigde instituten en systemen. Jij houdt je bezig met deschooling en unlearning, maar kan dat ook binnen het format van de huidige onderwijsinstituten? Hoe geef je dat vorm?

Voor mij is het belangrijk om met niet-homogene groepen te werken, dus om een omgeving te creëren waarin mensen met different learning abilities en manieren waarop ze in de wereld staan en zich die voorstellen, samen kunnen leren. Dus dat maakt het voor mij vaak ingewikkeld om met een school te werken, want hoe doe je dat dan?

In mijn samenwerkingen met scholen ervaar ik vaak een spanningsveld. Hoe ga je echt luisteren? Deep listening, daar gaat het om. En dan zie je toch vaak dat studenten niet veel verder komen dan: ‘we gaan even mensen interviewen en een kaart of video maken’. Dat is vanuit een leerperspectief misschien erg goed, maar op een plek als de Afrikaanderwijk,
*

In januari 2013 wordt in de Afrikaanderwijk in Rotterdam de Afrikaanderwijk Coöperatie opgericht. Het betreft een organisatievorm waarin geldstromen zo veel als mogelijk binnen de wijk worden gehouden, opdat deze ten goede komen aan de wijk. De coöperatie komt voort uit het werk van

Jeanne van Heeswijk

Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’

. Samen met bewoners en ondernemers werkt Van Heeswijk al sinds 2008 in de Afrikaanderwijk aan de versterking van de lokale wijkeconomie. Allereerst door lokale ondernemers, jongeren en kunstenaars met elkaar te verbinden en het kleinschalig ondernemerschap in de wijk te stimuleren. De vele projecten groeien in vijf jaar uit tot het concept van een wijkcoöperatie: een netwerkorganisatie voor individuele bewoners, ondernemers en organisaties. Doordat zij hun krachten bundelen kan een grotere en meer kapitaalkrachtige slagkracht worden gerealiseerd.

waar een heel diverse groep mensen met elkaar probeert een ander beeld van de toekomst te scheppen en grip te krijgen op de werkelijkheid, werkt dat niet. Je merkt dat een schoolgroep, ook al is het een diverse groep, toch ook een homogene groep is, namelijk studenten. In mijn werk is het juist belangrijk om verschillende groepen samen in processen te laten leren en om niet de ene groep het subject van de andere groep te laten worden. Dat is in een schoolsituatie vaak ingewikkeld.

In een groep studenten kunnen nog steeds verschillen bestaan, ook al zijn die kleiner dan jij beschrijft in je projecten. Wat kunnen we in het onderwijs leren van jouw ervaringen met luisteren in contexten met een grote diversiteit?

Die processen van luisteren, of deep listening
*

Pauline Oliveros, Deep listening. A composer’s sound practice, Bloomington, IN: iUniverse, 2005.

zoals ik het in navolging van Pauline Oliveros noem, zijn vaak complex. Ik denk dat je het luisteren als een continuüm in het curriculum zou moeten inbouwen. Je zou dus vanaf dag één het luisteren moeten oefenen en kijken hoe je als groep een tijdelijk collectief kunt worden. En dat betekent: elkaar daarin ondersteunen en zorg dragen voor elkaar. Dan krijg je iets gemeenschappelijks. Maar in het kunstonderwijs loop je tegen het feit aan dat iedereen uiteindelijk toch gewoon weer zijn eigen ding wil doen.
*

Zie over de waarde van echt luisteren en de mogelijke invloed ervan op kunst en kunsteducatie bijvoorbeeld Els Cornelis, ‘Communication as a Radical Tool in Times of Societal Shift On (Re)Valuing Truly Listening’, APRIA Journal, ArtEZ (23 mei 2022).



Als je van het begin af aan zegt: ‘Oké, wij gaan met deze groep gezamenlijk iets ontwikkelen, we gaan een collectief leerproces in waarin we naar elkaar luisteren en waarin we een feminist practice of care
*

Een feminist practice of care heeft als basis relationaliteit, onderlinge afhankelijkheid en gemeenschappelijkheid. Dit is tegengesteld aan het westerse ideaal, waarin onafhankelijkheid en individuele vrijheid belangrijker geacht worden dan het gemeenschappelijke. Zie voor meer informatie over de explicitering van care en gerelateerde waarden bijvoorbeeld de poster van Soft Agency, een groep makers en denkers die zich richt op ruimtelijke praktijken: Landscape of Terms. Expanding a Lexicon.

hanteren en bijvoorbeeld aan rotating leadership
*

Een leiderschapsstijl waarin het leiderschap wordt verdeeld over de teamleden in plaats van dat één enkele persoon het op zich neemt.

doen’, dan wordt het wel ingewikkeld om op een eindexamententoonstelling allemaal je eigen werk te presenteren. Dan moet je dat dus ook aanpassen.

Op een gegeven moment moesten alle studenten aan een kunsthogeschool leren boekhouden. Dat is gelukkig van na mijn tijd, maar voor de kunstpraktijk is boekhouden een van de minder nuttige dingen. Het is veel belangrijker om bijvoorbeeld een training in withholding
*

Zie Marina Gracés, ‘Honesty with the Real’, Journal of Aesthetics & Culture, 4, nr. 1 (2012).

(jezelf terughouden/inhouden) te krijgen. Hoe leer je je eigen verlangen om iets vorm te geven of ergens je stempel op te drukken tijdelijk uit te schakelen om te luisteren naar de ander? Hoe laat je andere verbeeldingen in jouw creatieve proces toe? Hoe breng je verschillende belongings samen en hoe ga je om met je eigen verlangen naar succes? En hoe zorg je ervoor dat mensen gemeenschappelijk zorg dragen voor een ruimte? Dat is niet alleen zorgen dat je die samen schoonhoudt, maar dat is ook zorgen voor de continuïteit van het proces.
/listening+to+the+in+between+part+1+introducing+pauline+oliveros+and+deep+listening/' class='ul'>ArtEZ Studium Generale , Introducing Pauline Oliveros and Deep Listening

 
‘Ik weet dat veel mensen proberen het systeem te veranderen, maar op veel kunsthogescholen heerst nog steeds het idee van “de kunstenaar is autonoom”. Er is nog steeds een voorkeur voor het autonome beeld en individualiteit in het kunstonderwijs, dat is hardnekkig.’
 
We hebben het nu uitgebreid gehad over deschooling en unlearning. Komt er volgens jou ooit een tijd waarin we alleen maar kunnen leren en niet meer hoeven af te leren? Moet ons systeem in het algemeen erg veranderen?

Ik denk dat we aan het eind van een liberaal-kapitalistisch systeem zitten dat bijna al het vermogen om überhaupt nog iets te verbeelden om zeep heeft geholpen. We zijn allemaal overdonderd met voorgeprogrammeerde beelden van hoe succes eruitziet.

Aan het Sandberg Instituut Amsterdam kon je tussen 2018 en 2020 een erg interessante, tweejarige masteropleiding volgen: The Commoners’ Society. Mensen schreven zich daar speciaal voor in en het was de bedoeling dat ze gezamenlijk iets gingen maken. De helft van de groep dacht na een half jaar: ‘Dat wil ik toch niet.’ Waarom schrijf je dan in hemelsnaam in voor een master die heel duidelijk over processen van commoning gaat en uitgaat van gemeenschappelijkheid?

Ik weet dat veel mensen proberen het systeem te veranderen, maar op veel kunsthogescholen heerst nog steeds het idee van ‘de kunstenaar is autonoom’. Er is nog steeds een voorkeur voor het autonome beeld en individualiteit in het kunstonderwijs, dat is hardnekkig. Zo zet ik me er al heel mijn leven voor in dat ik bij projecten alle namen vermeld wil hebben en het niet ‘een project van kunstenaar
Jeanne van Heeswijk

Jeanne van Heeswijk is beeldend kunstenaar. Ze is oorspronkelijk opgeleid als eerstegraadsdocent handvaardigheid en studeerde twee jaar aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Na haar academietijd merkte Van Heeswijk dat ze niet aan zichzelf kon uitleggen hoe haar werk een bijdrage leverde aan het leven. ‘Ik dacht, hoe zou ik het dan aan iemand anders moeten uitleggen?’ Toen besloot ze al haar werk weg te gooien en opnieuw te beginnen: ‘Ik ben letterlijk naar de stort gereden.’

’ is. Om die hardnekkigheid van de individualiteit tegen te gaan en het collectieve te omarmen moet er structureel aan dingen gesleuteld worden, ook aan de verwachtingen van de studenten.

Hoezeer studenten ook openstaan voor samenwerkingsprojecten, ze worden nog steeds op individuele basis beoordeeld.

Ik herinner me van de lessen van Harry Boom, die ik al noemde, dat aan het einde al het werk van iedereen en niemand was. Je kon het niet claimen als jouw werk. Het wás gewoon, het heette ‘woensdag 13 oktober, klas 2’.

Maar zie je verbetering of denk je: ‘We blijven eigenlijk met z’n allen op hetzelfde niveau door ploeteren’?

Nee, ik zie overal wel bijzondere dingen. Zo lopen er op verschillende kunsthogescholen bijzondere trajecten. Ik ben niet pessimistisch. De vraag is alleen: als je het echt anders wil, dan moeten er in ieder geval vanuit mijn optiek veel aannames die inherent zijn aan kunstonderwijs, serieus bevraagd worden. Zoals: ‘wat kunst is’ of ‘wat kunst vermag’. Voor mij is kunst een collectieve onderneming van wederkerigheid en luisteren.
 
Hoe kijk je naar autonomie in tegenstelling tot instrumentalisatie?

Omdat ik in bestaande situaties met instituten werk, werd mij vaak voor de voeten geworpen dat mijn werk geïnstrumentaliseerd zou zijn. Ik vind het helemaal niet erg om een instrument te zijn, alleen een instrument tot wat? Als ik een instrument ben tot zelforganisatie en tot mede-eigenaarschap, dan ben ik graag een instrument. Als ik geïnstrumentaliseerd word voor een institutionele agenda waar ik niet achter kan staan, dan niet. De concepten van autonomie en geïnstrumentaliseerdheid zeggen mij niet zoveel. Ik geloof in relatieve autonomie of gerelateerde autonomie. Je bent altijd ‘in relatie tot’. En ik vind dat we dat ‘in relatie tot’ te weinig meenemen in hoe we beelden maken.

Kan er in een ideale kunsthogeschool ook plaats zijn voor rolmodellen?

Ik denk dat rolmodellen belangrijk zijn, maar als we het hebben over de diversificatie van het kunstonderwijs, dan moeten er wel diverse rolmodellen zijn. Dat er een spiegeling mogelijk is, dat er iemand is in wie je jezelf kunt herkennen en aan wie je je kunt relateren; die dingen zijn extreem belangrijk. Maar ik weet niet of ik op rolmodellen zou inzetten. Eerder op inspirerende praktijken.

Voor mij is al het werk relationeel. En dan niet in de zin van relational aesthetics.
*

Relational aesthetics, een term die in 1996 werd gemunt door Nicolas Bourriaud, is vrij te vertalen als ‘relationele kunst’ of ‘ontmoetingskunst’. Zie voor een definitie: Relational aesthetics, of voor een grondiger analyse: C. Bishop, ‘Antagonism and Relational Aesthetics’, October Magazine, 110 (najaar 2004), pp. 51-79.

Niet op een manier waarin je de relatie tot vorm verheft en die dan weer presenteert in een museum, maar gezamenlijk een beeld maken, dat is voor mij erg belangrijk. Deze beelden zijn voor mij altijd pluriform. Die zijn nooit enkelvoudig of individueel. Ik begrijp dat er soms weinig tijd of ruimte voor is in het kunstonderwijs, omdat mensen ook zichzelf moeten kunnen ontwikkelen. Maar ik denk dat dit ‘zichzelf ontwikkelen’ niet kan als het niet ‘met en aan elkaar’ is. Ik zeg altijd dat we gedoemd zijn als we niet gezamenlijk leren andere beelden van succes te maken die meer rechtvaardig zijn.
 
esy.41.trainingbydevoorkamerafeastbyforattraini.webp
Training by De Voorkamer, A Feast By & For at Trainings for the Not-Yet, BAK basis voor actuele kunst, Utrecht. Foto: Tom Janssen.
 
Op kunsthogescholen leeft soms nog het oude pedagogische principe dat studenten tot de grond toe worden afgebroken om ze daarna weer op te bouwen. Dat gebeurt ook om ze te harden tegen de competitieve werkelijkheid waarin ze zullen gaan opereren. Ik hoorde laatst een kunstenaar zeggen: ‘Ja, het is allemaal heel erg, maar het is toch ook wel een heel harde wereld, waarin alleen diegenen die het sterkst zijn komen bovendrijven.’ Hoe kijk jij daar tegenaan?

Dat is precies wat er ingebakken zit, en in het idee van wat kunst is. Ik vind dat gewoon onzin. Ik geloof niet in die werkwijze. Ik denk dat we daarmee het neoliberale, patriarchale, kapitalistische systeem in stand houden. Ik weet niet of ik competitief moet zijn om betekenisvol te zijn.

Hoe kijk jij dan naar succes?

Als het ons lukt om met elkaar te leren en onze individuele verlangens te koppelen aan collectieve verlangens, en we die met elkaar kunnen vormgeven en dragen: dat vind ik succesvol. En dat kan betekenen dat jij minder zichtbaar wordt omdat andere dingen meer zichtbaar moeten zijn. Dus ik vind zichtbaar zijn of op de voorgrond staan helemaal niet interessant. Alleen leiden we studenten wel nog steeds zo op. De wijze waarop authenticiteit wordt gehonoreerd in aandacht en geld leidt tot competitie die het gezamenlijke eigenlijk wil ontkennen.

Maar kunstenaars moeten ook de huur betalen. Jij gelooft niet in nog meer les in het invullen van belastingaangiftes of het opmaken van portfolio’s. Wat moeten we dan op school aan jonge kunstenaars meegeven?

Ik denk dat kennis van economische systemen en organisatievormen fundamenteel is, maar dat gaat verder dan boekhouden. Als ik aan een groter project werk, kijk ik naar wat de living wage
*

Deze term wordt vaak in het Engels gebruikt. Je zou het ‘leefbaar loon’ kunnen noemen; het verwijst dan naar een loon waarmee je een ‘waardig’ leven kunt leiden. Zie Living wage.

is op de plek waar het project plaatsvindt. In Nederland is dat 18 à 25 euro per uur als je het volgens de Fair Practice Code
*

De gedragscode voor ondernemen en werken in kunst, cultuur en creatieve industrie. Zie De Fair Practice Code.

inkleedt. Al mijn werk wordt begroot op die basis, maar dat betekent dus ook dat ik per uur hetzelfde krijg als iedereen die meewerkt, net zoveel dus als de kok, of wie dan ook. Wij delen het budget met elkaar en vormen daarin een coöperatief werkverband.

Natuurlijk is voor de een 20 euro per uur heel veel en voor de ander is dat weinig. Maar voor mij is dit beginsel in mijn praktijk belangrijk. Ik kan meedoen met het neoliberale systeem, maar ik kan ook besluiten om mijn werk anders in te richten en het geld anders te distribueren. Dat klinkt misschien hippie-achtig idealistisch, maar voor mij hebben die dingen allemaal met elkaar te maken. Ik ben best een goede zakenvrouw.

Als je het hebt over re-distribution [herverdeling], dan moet je ook nadenken over ‘hoe doe je dat in de praktijk?’ En hoe ga je om met geld? Het relationele heeft voor mij ook te maken met de keuze van de materialen, hoe mensen erbij betrokken kunnen worden en blijven en dus ook hoe je begrotingen maakt.

In mijn grotere projecten zijn er bij de werkgroepen altijd een warme maaltijd, kinderopvang en een vergoeding voor de bestede tijd en reiskosten. Ik ga er namelijk niet van uit dat mensen zich dat allemaal kunnen veroorloven. Ik ben niet zo naïef om te denken dat ik de enige goede manier hanteer. Ik vind het ook prima als mensen zeggen: ‘Maar ik wil wel gewoon rijk worden.’ Er zit geen waardeoordeel in. Het gaat voor mij over de voorwaarden om aan gezamenlijke beelden te werken. Daar hoort systeemdenken bij.

Soms moet je misschien juist meegaan met het systeem om verandering te bewerkstelligen. Hoe kijk jij daar tegenaan?

Dat moet ik natuurlijk ook. Ik moet ook onderhandelen met gemeenten en organisaties. Ik geloof niet dat je in afzondering een eigen wereld bouwt. Je staat midden in de wereld, dus je moet met die wereld omgaan en daar maak je keuzes in. Ik geloof in een autonomie als een mogelijkheid om dingen anders vorm te geven, maar niet in een autonomie waarbij men zich afzondert.

Wat ikzelf altijd belangrijk vind in mijn werk, is om niet één opdrachtgever te hebben. Dan creëer je dus een stukje autonomie. Ik vind dat je je inkomen op meerdere manieren kunt samenstellen. Door les te geven, door lezingen te geven, enzovoort. En ik zie die dingen als gelijkwaardig. Voor mij valt dat ook allemaal binnen de kunst. Dat is wat ik bedoel als ik zeg dat kunst meer is dan alleen het kunstwerk. Lesgeven, discussiëren, schrijven, denken, maken, trainen en exposeren zijn allemaal onderdelen van wat kunst is en vermag. Ik zie mijn kunstenaarschap niet als een serie kunstwerken in een tentoonstelling.

Als ik het heb over ‘met elkaar, aan elkaar, van elkaar leren’, dan wil dat niet zeggen dat er geen materialiteiten zijn of dat er niet vormgegeven wordt. Ik zou in het kunstonderwijs graag willen introduceren dat er wordt nagedacht over het begrip ‘waarde’ en over het begrip ‘arbeid’ of ‘zorg’ of ‘luisteren’. Dát zijn voor mij materialiteiten.

Bij de start van een werk besteed ik veel tijd om letterlijk te luisteren naar de ‘emotionele conditie’ van een gebied. Dat doe ik vaak door gesprekken met mensen te voeren, en daar ben ik altijd heel precies in. Ik heb nooit een notebook of recorder bij me en absoluut geen videocamera. Want het zijn oefeningen in luisteren. Het is de materialiteit van het luisteren. Dan ben ik al een werk aan het maken.
 
‘Ik geloof in relatieve autonomie of gerelateerde autonomie. Je bent altijd in relatie tot. En ik vind dat we dat in relatie tot te weinig meenemen in hoe we beelden maken.’
 
‘Waarde, ‘arbeid’, ‘zorg’, ‘luisteren’ als materialiteiten in een ideaal soort kunstonderwijs... Denk je dat de vorm van een gebouw ook kan bijdragen aan het onderwijs dat daarin plaatsvindt?

Ja, ik denk dat je ruimtes moet hebben die minder leslokaal-achtig zijn en meer werkplaats-achtig. Voor mij is het belangrijk dat je er koffie kunt zetten en dat je datgene waar je aan werkt ook meteen in de ruimte kunt vormgeven en testen. Als je aan een groepsproces werkt, moet je ook de mogelijkheid hebben om af en toe iets te eten of om op de een of andere manier even rust te nemen. Het is belangrijk om verschillen in leerstijlen en abilities te faciliteren. Wat heb jij nodig om je te kunnen concentreren, te kunnen zijn en mee te kunnen doen? Af en toe naar buiten kunnen is ook belangrijk.

Hoe beïnvloedt deze manier van werken de toelatingen? Welke student zou jij toelaten tot een kunsthogeschool?

Voor mij moet die student een ‘willingness to be engaged’ hebben. Hij moet bereid zijn om zich te engageren en op de een of andere manier in gezamenlijkheid het leren aan te gaan, non-judgemental en beweegbaar. Als je zegt: ‘Ik ga om met verschillende ritmes en verschillende leerstijlen en ritmes van leren’, dan hoort daar een omgeving bij waar iemand in en uit kan bewegen.

Je schetste zojuist een bijna organische flexibiliteit. Dat doet me denken aan flexibilisering en personalisering in het onderwijs, waarbij studenten snel een eigen pad kunnen doorlopen. Ook al zijn flexibilisering en personalisering in het onderwijs een hot topic, er zijn ook tegenstemmen. Zo is Gert Biesta, een Nederlandse onderwijspedagoog, hier niet zo’n voorstander van.
*

Gert Biesta is van mening dat personalisering (en individualisering) in het onderwijs haaks staat op drie volgens hem belangrijke pedagogische principes: onderbreken, vertragen en voeden en steunen. Deze principes kunnen ondersteunend werken bij het in (een existentiële) dialoog zijn met wat jij niet bent, waarbij het belangrijk is om je te verbinden met de wereld, maar deze ook los te laten zodat je er niet door overspoeld raakt. Zie voor meer informatie bijvoorbeeld de keynote-lezing van Gert Biesta, ‘Valt hier nog iets te maken?’, bij de opening van het digitale HKU-festival Musework Live 2021, in het kader van het HKU-lectoraat Muzische Professionalisering: en G. Biesta, Wereldgericht onderwijs. Een visie voor vandaag, Culemborg: Uitgeverij Phronese, 2022.

Hoe zie jij dat?

Flexibilisering is vaak een neoliberale flexibiliteit, dat wil zeggen: we nemen alles wat we leuk vinden of waarvan we denken dat we het nodig hebben of waar we ons comfortabel bij voelen. Het is een soort keuzemenu, en dat heeft voor mij niets te maken met bouwen aan vormen van collectiviteit.

In die zin ben ik het eens met Marina Garcés: de tijd van ‘à la carte’-levens is voorbij. Deze Spaanse filosoof heeft geschreven over commitment en over het feit dat wij niet goed in staat zijn om ons te verbinden aan andermans realiteiten, behalve wanneer het gaat om mensen die ons heel nabij staan. Haar lezing ‘El compromis / Commitment’ gaat over wat commitment is en hoe dit in relatie staat tot nabijheid en het delen van realiteiten.
*

M. Garcés, ‘El Compromis / Commitment’, lezing op 18 februari 2013 aan het Centre de Cultura Contemporània de Barcelona (CCCB), als onderdeel van de ‘In Common’-lezingenreeks.

Ik ben ook geen voorstander van flexibiliteit, maar denk dat mensen de ruimte moeten hebben om zich te kunnen committeren aan anderen. Een commitment aan de gemeenschappelijkheid is niet een soort strop waarmee je jezelf volledig vastzet. Temporaliteit is hierbij belangrijk – engagement heeft een ritme: op een bepaald moment her-engageer je je mogelijk weer. Ik noem dat de porositeit van het engagement.
 
esy.41.publicfaculty13vallilahelsinkijeannevanh.webp
Jeanne van Heeswijk – Moving Mountains. Foto: Sam Conlon.
 
Zou je zelf een nieuwe school willen starten?

Ik vind echt dat er op dit moment op veel plekken heel bijzondere dingen ontstaan. En ik weet dat veel mensen vechten om gehoord te worden in de instituten en op andere manieren curricula willen samenstellen. Op een andere manier ruimte voor studenten willen creëren, op een andere manier onderwijs willen geven en op een andere manier willen nadenken over de betekenis van kunst in onze samenleving.

In het huidige onderwijssysteem heeft dat wel beperkingen. Je zag dat ook toen studenten de besturen van kunsthogescholen opriepen om zich uit te spreken voor solidariteit met de Palestijnen.
*

Het oplaaien van het Israëlisch-Palestijnse conflict in 2021 leidde bij diverse kunsthogescholen tot protesten en een oproep aan de instellingen tot een duidelijke stellingname.

Daarin zag je een interessant steekspel ontstaan. Ik gaf in die tijd gastlessen aan de opleiding ‘Disarming Design’ van het Sandberg Instituut, aan een gemotiveerde groep studenten met directe relaties tot het conflict. Die zeiden: ‘Zeg Sandberg Instituut, jullie bieden deze master “Disarming Design” aan, daar maak je mooie sier mee, maar als wij vragen om een boycot of een statement, dan verschuilen jullie je achter een soort neutraliteit die discussie oproept.’

Als je nu andere praktijken, denkwijzen en vormen van beeld-maken wil gaan onderwijzen, dan zul je ook moeten nadenken over de materialiteit van die praktijken. Als dat gaat over ‘arbeid’ of over ‘politiek’ of over ‘care’ of over ‘luisteren’, dan zul je dus ook je school en de institutionele praktijken moeten gaan herinrichten.

Op dit moment werk ik samen met Clara Balaguer en een aantal collectieven aan een Ultradependent Public School, bij BAK, basis voor actuele kunst.
*

Het project vond plaats tussen 01.04.2023–27.05.2023 in BAK, basis voor actuele kunst, Utrecht.