Camille Barton
Zie bijvoorbeeld: Global Diversity Foundation.
In die hoedanigheid werd hen gevraagd door het Sandberg Instituut in Amsterdam een tijdelijk masterprogramma op te zetten dat hen de titel ‘Ecologies of Transformation’ meegaf. Deelnemers onderzoeken hier hoe embodiment [red. belichaming] en het maken van kunst sociale veranderingen teweeg kunnen brengen.
In meer dan één opzicht is deze opleiding het ideale programma dat ik zelf dolgraag had willen volgen. En tegelijk voelt het als niet meer dan een eerste stap.
Mijn droom voor het onderwijs en met name voor het kunstonderwijs is dat het geworteld is in zorgzaamheid. Niet alleen zorgzaamheid voor de deelnemers aan een programma, maar ook voor de afdeling en voor de manier waarop het instituut als geheel functioneert.
Ten tweede is het voor mij heel belangrijk, een doelstelling te hebben. In de westerse kunstwereld wordt het vanzelfsprekend gevonden dat er geen uitgesproken betekenis of doel bestaat binnen de kunst. Het wordt als een teken van individuele vrijheid gezien dat kunst op allerlei manieren kan worden geïnterpreteerd en dat mensen gewoon maar moeten doen waar ze zin in hebben. Volgens mij kan vrije expressie heel mooi zijn, maar als het de hoofdlijn binnen de westerse kunst blijft vind ik dat in veel opzichten een gemiste kans.
Mijn ideale gebouw zou volop spelen met ruimtes binnen en buiten. Het staat rond en tussen een heleboel bomen. In het ontwerp van het gebouw overheersen cirkels en spiralen in plaats van vierkanten. We hebben er goed te eten en er worden geneeskrachtige planten gekweekt die de school kan gebruiken voor de maaltijden die in de kantine worden bereid. Ik zie een tuin of ruimte voor buitenonderwijs voor me, vooral in de maanden met beter weer. Ik zou ook willen dat de ruimte warm en uitnodigend is zodat het mensen aanmoedigt zorg te dragen voor hun eigen lichaam. Bijvoorbeeld doordat je er op kussens op de vloer kunt zitten of liggen, en met veel natuurlijk licht in plaats van halogeenlampen. In het gebouw of de ruimte kunnen de mensen zich verbonden voelen met het ecosysteem, misschien door de toepassing van zoveel mogelijk natuurlijke materialen of bouwtechnieken (bijvoorbeeld strobalen) en door te spelen met regeneratieve architectuur.
‘Regeneratieve architectuur’ is de methode om de natuur te gebruiken als het medium voor en de maker van de architectuur. Het reageert op en maakt gebruik van de levende en natuurlijke systemen op een plek om daar de ‘bouwstenen’ van de architectuur van te maken.
Wat voor soort studenten zitten er idealiter op jouw opleiding?
De studenten of deelnemers met wie ik nu werk zijn eigenlijk al geweldig. Ik heb geen specifieke verlangens wat betreft discipline of medium. Wat voor mij het meeste telt is hun intentie. De intentie om hun kunstenaarschap te gebruiken om een wereld te creëren die in velerlei facetten mooier is dan de huidige. Ik vind het ook belangrijk dat studenten in staat zijn om het idee van het individu, dat zo dominant is in onze samenlevingen, te ondermijnen en hun ervaringen te verbinden met die van hun voorouders, andere theoretici of kunstenaars, of de mensen die voor hen een bron van inspiratie zijn geweest.
In de westerse kunstwereld leeft vaak nog het idee dat je helemaal op eigen kracht een artistiek genie moet zijn, zonder dat er aandacht is voor de familie of verzorgers van de kunstenaar, of voor de mensen die hun projecten steunen. Of voor de mensen wiens ideeën hen hebben geïnspireerd en die ze misschien een beetje hebben gehercombineerd. Ik wil dat de mensen met wie ik werk zich afvragen: hoe komen we voorbij het idee dat we eilanden zijn en hoe kunnen we de mensen en plekken en ideeën waarmee we verbonden of mee in gesprek zijn weerspiegelen en meer toegankelijk maken?
Zou je ze studenten of bijvoorbeeld deelnemers noemen?
Inderdaad, mijn streven is deelnemers te zeggen. Soms flap ik er het woord ‘studenten’ uit, maar ik beschouw ze als deelnemers.
En wat zou binnen jouw programma de officiële naam zijn voor de docenten?
Ik noem ze meestal begeleiders. Deelnemers en begeleiders.
In je introductiefilmpje voor de opleiding ‘Ecologies of Transformation’,
Het inleidingsfilmpje voor Ecologies of Transformation vind je hier
Ik heb ze niet direct vogels genoemd, maar binnen het ecosysteem van onze cursus is dat inderdaad een goede manier om na te denken over hoe kennis wordt gedeeld, overgedragen en verspreid.
Een ander aspect dat ik nog wil noemen betreft interdisciplinair onderzoek. Volgens mij is dat van groot belang. Het is een kenmerk van kolonialisme om dingen in silo’s of categorieën te stoppen en dan te doen of ze niets met elkaar van doen hebben. In het westen werkten veel grote denkers interdisciplinair. Leonardo da Vinci bijvoorbeeld was zowel kunstenaar als wetenschapper en actief binnen een politieke economie (een mengvorm van economie, politiek en sociologie). Het huidige onderwijsstelsel in de meeste westerse landen moedigt studenten zelden aan te streven naar die breedte van onderling verweven kennis. Dat vind ik jammer, want onze wereld kent een hoge mate van complexiteit en staat voor veel uitdagingen die om oplossingen uit vele, onderling verweven disciplines vragen.
Ik hoop dat kunstonderwijs en kunstdocenten in staat zijn het idee te deconstrueren dat kunst een speciaal, elitair domein binnen het onderwijs in een eigen silo is en dat ze inzien dat kunst inherent is verbonden met de wetenschappen, met de politiek, met milieukwesties. En dat ze kunstenaars aanmoedigen zichzelf te beschouwen als werkers die er profijt van kunnen hebben in gesprek te gaan en relaties aan te knopen met andere werkers in andere disciplines.
Misschien vraagt de huidige wereld dat we niet in verschillende vaste categorieën over onszelf nadenken, maar over de grenzen heen kijken en openstaan voor combinaties en fluïditeit. Omdat de problemen waar we mee geconfronteerd worden zo urgent en zo belangrijk zijn. Zou jij dit zien als een soort natuurlijke evolutie?
Ik geloof niet per se in lineaire vooruitgang - het idee dat het nu beter dan ooit gaat. Zelfs als we alleen maar kijken naar gender en de rol van vrouwen in de Europese samenleving zijn we er in bepaalde opzichten slechter aan toe dan in de zestiende eeuw. Silvia Federici heeft het hierover in Caliban and the Witch
Voor meer informatie: Caliban and the Witch
Volgens mij is er een bewustwording gaande vanwege de tragedie en ontwrichting door de pandemie. Veel mensen hebben [tijdens de pandemie] de tijd om na te denken over wat er belangrijk is en wat er niet goed gaat. Steeds meer mensen uit verschillende delen van het politieke spectrum lijken te beseffen dat ons economische systeem voor de meeste mensen niet best uitpakt en dat onze manier van leven en werken de meesten niet helpt om ons gezond en tevreden te voelen. Omdat we nu overal vraagtekens bij plaatsen is het volgens mij onvermijdelijk dat er veel meer druk zal ontstaan om bepaalde delen van onze maatschappij te veranderen en rekening te houden met onszelf. Ik stel me zo voor dat er binnen dit proces een steeds verdergaande heroriëntatie zal plaatsvinden op manieren die het leven en de onderlinge verhoudingen ten goede komen, waarbij er tussen en over disciplines heen kan worden samengewerkt.
Je had het over zorgzaamheid als het eerste aspect van je ideaalbeeld van het toekomstige kunstonderwijs. Hoe verhoudt zich dat tot lichamelijkheid?
In veel instellingen en samenlevingen worden we behandeld alsof ons lichaam een machine is die geen andere behoeften kent dan wat bevorderlijk is voor onze productiviteit. Wanneer we zorgzaamheid als werkprincipe inbrengen, gaan we uit van het principe dat we allemaal goddelijke wezens zijn die het gevoel moeten hebben dat ze verzorgd en geaccepteerd worden en deel zijn van een collectief. Een zorgethiek maakt het voor mensen prettiger in een bepaalde omgeving te werken of zich in staat te voelen mee te werken aan een gedeeld doel.
Instellingen zoals kunsthogescholen volgen nadrukkelijk de machinelogica, waarbij nauwelijks rekening wordt gehouden met het persoonlijk leven van mensen, hun zorg- of werkverplichtingen of andere verantwoordelijkheden die ze mogelijk hebben. Velen van ons hebben freelance deeltijdcontracten en dat leidt tot de nodige kwetsbaarheid. Het gebrek aan zorg kan futiel lijken, maar veel dingen die wel of juist niet worden gedaan stapelen zich op en de invloed daarvan sijpelt door bij de studenten. Als faculteit of begeleiders hebben we amper de mogelijkheid er voor hen te zijn op de manier waar ze behoefte aan hebben, want ook wijzelf krijgen van onze instellingen niet de ondersteuning die we nodig hebben. Het heeft allemaal met elkaar te maken.
Om dat weer met lichamelijkheid te verbinden: hoe meer stress we ervaren, des te groter de invloed op ons lichaam zal zijn, met alle gevolgen van dien voor gezondheid en algeheel welzijn. Dat gaat verder dan het welzijn van individuen. Het gaat om het gezamenlijk vermogen om een relationeel ecosysteem of een organisatie goed te laten functioneren.
We maken in ‘Ecologies of Transformation’ gebruik van een biomimicry-model en denken na over de manier waarop we de relaties in de natuur binnen de opleiding kunnen kopiëren.
We beschouwen de begeleiders als bomen: we hebben banyanbomen en baobabs. Banyans hebben van die ongelooflijk breed uitgroeiende wortels en kunnen takken uit de aarde omhoog laten groeien, maar ook vanuit andere takken omlaag. Je krijgt dan van die ongelooflijk verweven connecties. De begeleiders die er twee jaar lang continu voor de deelnemers is, dat zijn de banyans. Maar je hebt ook begeleiders die meer seizoensgebonden of er korter zijn. Die zien we als baobabbomen. Het myceliumnetwerk van het onderzoek verbindt al deze bomen met elkaar in het ecosysteem. Zo vindt er een overdracht plaats van kennis en zorg en voedingsstoffen. We voelen ons met elkaar verbonden doordat we samen het hele proces bijeenhouden.
We beschouwen de studenten of deelnemers als vogels die de vruchten aan de bomen eten, rondvliegen door het ecosysteem. En als ze zich ontdoen van hun uitwerpselen (ideeën/processen) brengen de zaden daarin weer meer bomen en andere planten voort die daarna in het ecosysteem gaan groeien.
Het is een manier om te begrijpen hoe we allemaal verbonden en betrokken zijn in het onderzoeksweb. Dat zet zich enigszins af tegen het model van kennis vergaren in het onderwijs dat gebruikelijker is in kunsteducatie en mainstream onderwijs.
Denk je dat de mensen die je om je heen hebt verzameld rond deze metafoor andere relaties opbouwen dan de meer institutionele beschrijvingen van formele relaties?
Ik vind het heerlijk om een ander kader te verkennen. We zitten nog aan het begin van de opleiding, dus het is nog heel erg een lopend experiment, maar het lijkt me prachtig om te zien wat er in de verschillende stadia uitkomt.
Het gaat ons erom op manieren te werken die we zelf willen en we krijgen veel vrijheid daartoe van het instituut waar we nog steeds deel van zijn. Je kunt het zien als een soort semi-permeabele membranen. Sommige manieren van werken zijn specifiek en passen als vanzelf binnen ons kader, en andere moeten misschien meer worden aangepast aan hoe het instituut werkt zodat we dagelijks kunnen werken.
En hoe komt de metafoor op dit moment tot uiting in het programma? Met wat voor ideeën wordt ze specifiek gemaakt? Of is het misschien nog te vroeg om die vraag te beantwoorden?
Het is nog iets te vroeg om daar antwoord op te geven. Volgens mij zijn er bij deze manier van doen sowieso altijd meer vragen dan antwoorden. Althans waar we nu zijn [lacht].
Wat ik wel kan zeggen is dat we met een spiraalmodel voor maatschappelijke verandering werken, dat begint met het ik in het midden van de spiraal en dan naar buiten kabbelt naar de gemeenschap en de grotere wereld.
De deelnemers komen uit verschillende werelden, met een verschillende achtergrond. Ze horen van elkaar over andere ervaringen met en een andere kijk op hoe je je kunt inzetten voor sociale verandering en kunst. Volgens mij blijft dat doorgaan. Ze lijken zich ook bewust te worden van de woordenschat die ze samen ontwikkelen over hoe je met deze thema’s kunt omgaan en hoe je persoonlijke verhalen kunt verbinden met iets dat net iets groter is dan zijzelf alleen. Afgezien hiervan vind ik het nog wat te vroeg om specifiek te kunnen zijn.
Hoe documenteer je dit proces?
De deelnemers houden een verslag bij van hun persoonlijke ervaringen. Ik houd zelf ook een verslag bij van mijn observaties over hoe het proces verloopt en over al hun werk. Ik ben ook bezig aan een boek,
Het boek gaat over de cultuur van spel en festival.
Je had het over het semi-permeabele membraan tussen ‘Ecologies of Transformation’ en het grotere instituut. Hoe ga je om met mogelijke spanningen die je ervaart tussen bijvoorbeeld jouw organische benadering en de formalisering die vereist wordt door het instituut, zoals beoordelingen.
Omdat een beoordeling een vereiste is moeten we ons daar tijdens de opleiding mee bezighouden. Volgens mij was het belangrijkste punt hoe we de beoordeling inkaderen, waarbij we het competitiemodel loslaten en een model omarmen dat draait om het delen van leermogelijkheden. We zijn ook aan het nadenken over hoe we consensus kunnen bereiken over de manier waarop we kritiek en kritische besprekingen willen bedrijven. Dit is een gebied dat binnen onze scholen min of meer als bekend wordt verondersteld, alsof iedereen weet a) wat kritiek is en b) hoe je daar een vorm voor vindt die productief is voor mensen en ze niet alleen maar de grond in boort. Het is belangrijk om het er met elkaar over eens te zijn hoe kritiek kan worden gedeeld en wat het doel van kritiek is, willen de deelnemers de kans krijgen te groeien en zich te ontwikkelen.
En dit is een proces waar de deelnemers bij betrokken worden?
Twee deelnemers, Jules en Jerrold, brachten een tekst in die een goed kader biedt voor hoe je op een productieve manier kritiek kunt leveren.
De tekst heet ‘Critical Response Process: A Method for Getting Useful Feedback on Anything You Make, from Dance to Dessert’ door Liz Lerman en John Borstel.
Natuurlijk. We beschikken over het algemeen niet echt over goede of nuttige mechanismen om met de conflicten om te gaan die binnen onze samenleving ontstaan. Ik voelde dat het belangrijk was dit op te pakken. In plaats van conflicten te zien als iets slechts wat tot ieders verbazing opeens losbarst, stel ik voor ze als onvermijdelijk te beschouwen, aangezien mensen nu eenmaal verschillende behoeften hebben. Hoe kunnen we onszelf hulpmiddelen aanreiken om daarmee om te gaan en het stadium te bereiken waarop we de nutteloos gebleken elementen kunnen composteren en afbreken? Die elementen die misschien bijdragen aan de frustratie of het moment dat we beseffen: ‘O, ik heb echt een behoefte waaraan niet wordt voldaan.’ Hoe komen we aan de voedingsstoffen, de elementen die bruikbaar zijn en een grotere verbondenheid mogelijk maken zodat we een andere richting kunnen inslaan?
Dit is niet iets wat voor iedereen zomaar vanzelf zal ontstaan na de tweejarige cursus. Maar het biedt hopelijk wel een startpunt om voort te bouwen op andere praktijken die deelnemers hebben gebruikt om met conflicten om te gaan. We hebben een aantal sessies met Kai Cheng Thom
Meer informatie over de methode van ‘liefdevolle rechtvaardigheid’ door Kai Cheng Thom is te vinden op diens persoonlijke webpagina en arise embodiment. Deze video over ‘What is loving justice?’ is ook interessant: What is Loving Justice?
Forum is een manier om recht te doen aan de onderlinge verschillen en de ervaringen van mensen. Het is bedacht door Zegg en Tamera (alternative communities in Europe). Kijk voor meer informatie hier: ZEGG Education Centre. Op het moment van publicatie gebruikt de groep niet langer Forum. Ze volgen sessies over conflicttransformatie met Mar Maiques Diaz, een Gestalt-therapeut die een methode gebruikt van conflicttransformatie gebaseerd op rollenspelen en vredestichten.
Hoe zou jij het eigenaarschap binnen de kunstopleiding benaderen?
Het eigenaarschap waarvan precies?
Veel studenten lijken zichzelf niet te beschouwen als de rechtmatige eigenaar van hun eigen groei of ontwikkeling, maar gedragen zich eerder als consumenten. Bij kunstopleidingen vindt veel discussie plaats over de vraag hoe je studenten tot de rechtmatige eigenaar van hun eigen ontwikkeling kunt maken en hoe ze ideeën kunnen ontwikkelen over wat ze van een school willen. Maar dit lijkt al een onlosmakelijk deel van jouw onderwijsmodel te zijn.
Dat hoop ik. Volgens mij brengt het onderwijsmodel dat met zich mee. Omdat we in de context van een neoliberaal instituut zitten waar je betaalt voor je opleiding, bestaat er al vanzelf een consumentendynamiek. Volgens mij ervaren de deelnemers binnen het programma een grote zeggenschap over hun leerervaring, wat uitstekend is, en hopelijk groeit dat nog door in de loop van het verdere programma.
Jeanne van Heeswijk, een kunstenaar van community art en sociale projecten en een van de gasten in deze reeks interviews, beschouwt thema’s zoals ‘waarden’ of ‘arbeid’ als specifieke materialen waar je mee kunt werken. Als jij een ander idee hebt over wat kunst vermag en hoe kunst een rol kan spelen in een sociale, politieke en economische context, dan is het wellicht van groot belang om andere instrumenten of materialen in te brengen in kunsteducatie. Zie jij hoe bepaalde principes waarmee je werkt vertaald kunnen worden in nieuwe onderwerpen binnen bacheloropleidingen?
Volgens mij kan het echt op ieder niveau worden opgenomen, maar ik denk dat je wel tegen beperkingen aanloopt als het curriculum erg strak is opgezet. Bijvoorbeeld het basisjaar aan de Rietveld Academie waarin iedere student door meerdere afdelingen heen moet en grip moet krijgen op al die verschillende media. Maar zelfs dan zijn er denk ik mechanismen mogelijk voor een meer participatief soort onderwijs en feedback.
Ik weet dat er bij sommige opleidingen in Groot-Brittannië jaarlijks enquêtes worden gehouden om de studenten naar hun ervaringen te vragen. Je mag hopen dat die informatie tot veranderingen of verbeteringen leidt binnen de school. Voor mij persoonlijk is eenmaal per jaar veel te weinig om feedback te krijgen. Ik mag hopen dat er minstens ieder semester gelegenheid toe is, zo niet om de paar maanden. Zodat je in gesprek kunt blijven en veranderingen die mogelijk zijn door kunt voeren. Natuurlijk kan niet alles zomaar uit het raam worden gegooid, dat zou niet praktisch zijn. Maar er is heel veel te bereiken, alleen al door de deelnemers de ruimte te geven te begrijpen wat voor behoeften ze hebben en het gesprek aan te gaan over wat mogelijk is en hoe de docenten en de deelnemers samen kunnen werken aan het ontwikkelen van een leeromgeving die voor meer mensen goed werkt. Dat kan op ieder niveau van onderwijs gebeuren.
Hopelijk hebben alle docenten zulke vaardigheden of zijn ze bereid die te ontwikkelen.
Bied je speciale trainingsprogramma’s aan rond communicatie of introduceer je bepaalde technieken in het programma?
Ik wil er niet prekerig over doen, want ik gebruik ook andere invloeden, maar Geweldloze Communicatie was zeer leerzaam voor mij en heeft me echt geholpen. Ik weet dat Pascale Gatzen
Pascale Gatzen heeft een nieuw curriculum opgezet als onderdeel van de Master Fashion Design bij ArtEZ, ‘Practice Held in Common’, waarin Geweldloze Communicatie wordt gebruikt als een basaal communicatiekader. Binnen de huidige reeks interviews hadden we ook de gelegenheid met Pascale Gatzen te spreken. Voor meer informatie over het gebruik van Geweldloze Communicatie raden we dit artikel aan: Communication as a Radical Tool in Times of Societal Shift
Verder ben ik beïnvloed door mijn ervaringen als vertrouwenspersoon en door traumagerichte principes. Dat laatste zijn manieren om te communiceren zonder traumatische ervaringen te versterken. Dat bereik je doordat je probeert veiligheid, samenwerking en wederkerigheid te bevorderen en steun te geven aan stemkeuze en handelingsvermogen, vertrouwen, transparantie, peer ondersteuning en culturele bescheidenheid. Dus als ik in een moeilijke situatie terechtkom en onzeker ben over wat ik moet doen, kan ik meestal met een van deze traumagerichte principes ingrijpen of reageren op een wijze die voor mijn gevoel in lijn ligt met mijn waarden. Communicatie voelt als een konijnenhol zonder einde, maar het interesseert me mateloos.
En hoe verloopt de communicatie concreet binnen het programma? Hoe communiceren bijvoorbeeld de ‘bomen’ met elkaar?
We beginnen altijd met een check-in en een lichamelijke oefening, zodat we in staat zijn met onze hele persoon te communiceren in plaats van alleen met ons hoofd.
Wat betreft timing en begrenzingen proberen we alles wat een verzoek, een antwoord of een verandering inhoudt minstens een week van tevoren te communiceren - zodat ook de mensen met andere verplichtingen de tijd krijgen erachter te komen wat er aan de hand is.
En ook daar gebruik ik alleen maar traumagerichte en forum-principes als leidraad. Volgens mij houden de meeste bomen er hun eigen somatische aanpak op na. Er bestaat kortom een gedeeld besef en verlangen om het lichaam te betrekken en zo te communiceren dat het lichaam ontspannen en aanwezig kan blijven.
Zou je deze lichaamsgerichte aanpak op iedere kunstopleiding willen implementeren?
Volgens mij zou het geweldig zijn als dat gebeurde. Maar ik denk dat de kadering heel belangrijk is. Er wordt een hoop aan mindfulness gedaan in het bedrijfsleven en hoewel ik ervan overtuigd ben dat dit vast fijn is voor de medewerkers die daar werken, is zo’n kader er meer op gericht hoe wij je in staat stellen efficiënter te werken zonder dat je al te veel opschudding veroorzaakt. Ik zou dan ook geïnteresseerd zijn om meer te weten te komen over de inkadering in de context van een kunstopleiding en te ontdekken of het gebruik van embodiment zich ook naar andere contexten kan verspreiden.
Je gebruikt ook het principe van ‘pleasure activism’
Deze term werd geïntroduceerd door adrienne maree brown in diens boek Pleasure Activism, The Politics of Feeling Good (AK Press, 2019).
Heel veel, ja.
Hoe gebruik je dit en wat is de kern ervan?
Voor mij persoonlijk is de kern dat je erop vertrouwt dat als ik mezelf vermaak en tevreden ben over wat ik aan het doen ben, ik ook beter in staat ben om te delen op een manier die bij me past. En dat dit een positief effect zal hebben op alles wat ik doe en op iedereen waarmee ik werk.
Toen ik het curriculum samenstelde en contact zocht met verschillende bomen, verschillende docenten die erbij betrokken zijn, luidde een van de allereerste vragen die ik ze stelde: ‘Wat zou jullie het meeste plezier bezorgen om aan te bieden?’ in plaats van dat ik zei: ‘Luister, jullie moeten dit voor me doen.’ Ik vertrouw erop dat als zij iets spannends en prettigs doen dat ook overkomt en het leuker voor de studenten maakt en een prettiger leeromgeving voor iedereen creëert.
Dat is een heel goede vraag. Het is gebaseerd op de ritmen van de natuur en het besef dat er een voortdurende verschuiving plaatsvindt waardoor er verschillende momenten bestaan voor verschillende soorten activiteiten en energieën, steeds met een andere focus. Ik ben ook beïnvloed door de seizoenen op het noordelijk halfrond en probeerde de flow van het curriculum op één lijn te brengen met de gang van die seizoenen.
In het programma denken we na over hoe we de verschillende energie die ieder seizoen heeft - of er nu meer zonlicht is of dat er een grotere wens bestaat om naar buiten te gaan - kunnen weerspiegelen in de inhoud die we exploreren.
In het eerste trimester, als we richting de winter gaan en dingen zien vergaan en veranderen en we ons naar de binnenruimte keren, begonnen we met oefeningen om het zenuwstelsel te reguleren en ons te oriënteren op kernbegrippen waarbij we meer tijd namen om na te denken over ons innerlijk.
In het voorjaar en de zomer keren we ons weer naar buiten en naar de groep en de grotere wereld. En denken we na hoe dat zich bijvoorbeeld verhoudt tot de festivalcultuur. In de zomer zal er een module zijn over de cultuur van base music en sound systems en gaan we mensen ontmoeten waar ze spelen. Ik weet niet meer wie het tegen me heeft gezegd maar ik ben het nooit vergeten: Als je veranderingen tot stand wilt brengen moet je de mensen ontmoeten waar ze werken, waar ze bidden, waar ze spelen.
Ik heb altijd belangstelling gehad voor hoe het eruitziet om veranderingen te veroorzaken in werkcontainers maar ook in vrijetijdsruimten. Ruimten die niet als politiek worden aangemerkt worden vaak onbelangrijk gevonden. Maar volgens mij zijn ze een krachtige plek voor transformatie en om mensen te ontmoeten die iets minder op hun hoede zijn; ze zijn er misschien opener en ontvankelijker om nieuwe dingen te exploreren. Dus hebben we in dat seizoen een module met meer ruimte om nieuwe dingen te onderzoeken en die ideeën in praktijk te brengen.
En tijdens de overgang van winter naar lente doen we een cursus over speculatieve sciencefiction en ecologie, getiteld ‘queer eco poetics’ met Ama Josephine Budge.
Hier vind je meer informatie over de cursus met Ama Josephine Budge (en anderen): Queer Ecologies. Zie ook: Ama Josephine Budge en Tales from the Abyss
Opnieuw een experiment dat me heel spannend lijkt.