publicationessaypodcastinterviewvideoblognewsonline coursespeopleAPRIA

Ieder een lichaam

Over verzet, verlangen en vrijheid

essay by Olivia Laing – 04 October 2021
dossier: Body and power(lessness)
Hoe kijken wij in de huidige samenleving naar ons lichaam? Waar ligt haar kracht en waar is zij kwetsbaar? Hoe machtig of onmachtig is zij? In de serie Lichaam en (on)Macht duiken ArtEZ studium generale en Mister Motley dit collegejaar dieper in dit onderwerp.

In haar boek Everybody onderzoekt de Britse schrijver Olivia Laing wat het betekent om een lichaam te hebben, aan de hand van haar eigen ervaringen en de levens van de meest fascinerende denkers uit de twintigste eeuw. Dit boek is nu vertaald door Henny Corver naar het Nederlands en wordt uitgegeven door Atlas Contact met de titel: Ieder een lichaam. Lees hieronder het eerste hoofdstuk uit Ieder een lichaam, het gehele boek is via Atlas Contact te bestellen.


De bevrijdingsmachine
In het laatste jaar van de twintigste eeuw zag ik in een apotheek voor natuurgeneesmiddelen in Brighton een advertentie hangen. Die was roze, met een zelfgetekende guirlande van hartjes eromheen, en beweerde uit de losse pols dat elk symptoom, van hoofdpijn tot verkoudheid en van woede tot depressie, werd veroorzaakt door energieblokkades als gevolg van vroegere trauma’s, en dat die energie met lichaamspsychotherapie weer in beweging te brengen en af te voeren was. Een nogal controversiële uitspraak, wist ik, maar wel intrigerend, dat idee van het lichaam als opslagplaats van emotionele nood. Al sinds mijn kindertijd had ik het gevoel dat ik iets in me opgesloten hield, dat ik ongelukkig was zonder te weten waarom en waardoor. Ik was zo verkrampt, zo verstijfd, dat ik als een dichtklappende muizenval terugschrok als iemand me aanraakte. Er zat iets vast en ik had een nerveuze drang om het los te krijgen.

Anna, de therapeut, hield praktijk in een armoedig kamertje op de zolder van haar huis. In de hoek stond een professioneel ogende massagetafel, maar verder straalde het vertrek, met her en der truttige sierkussens, vooral sjofele huiselijkheid uit. Vanuit mijn stoel keek ik op een kast vol zoveelstehands speelgoed en poppetjes die klaarstonden om te worden ingezet bij gestalt-pantomimes. Soms pakte Anna een grijnzend aapje en drukte het tegen haar borst, waarbij ze met een hoog, lispelend stemmetje in de derde persoon over zichzelf sprak. Ik voelde er niets voor om het spel mee te spelen, te doen alsof in de lege stoel tegenover me een familielid zat, of met een honkbalknuppel een kussen te lijf te gaan. Ik was me te bewust van mezelf, zag pijnlijk scherp hoe belachelijk ik overkwam. Maar hoe gênant ik Anna’s potsierlijke gedoe ook vond, ik voelde ook maar al te goed dat zij een vrijheid bezat waartoe ik geen toegang had.

Als het even kon opperde ik een massage in plaats van praten. Ik kon mijn kleren gewoon aanhouden. Anna hing een stethoscoop om haar hals en bewerkte allerlei onverwachte plekken op mijn lichaam. Ze kneedde ze niet, maar gaf mijn spieren opdracht om te ontspannen. Af en toe boog ze voorover en beluisterde mijn buik met haar stethoscoop. Bijna altijd ervoer ik dan een gevoel van door mijn lichaam stromende energie, vanuit mijn onderbuik langs mijn benen omlaag, waar het als kietelende kwallendraden bleef hangen. Het was een prettig gevoel, niet per se seksueel, maar alsof er een hardnekkig obstakel was losgekomen. Ik praatte er nooit over en Anna vroeg er nooit naar, maar het was een van de redenen waarom ik naar haar toe bleef gaan: om dat nieuwe, levende, trillende lichaam te ervaren.

Het discours over het lichaam, met name in de populaire cultuur, heeft vaak de vorm van een sterk afgebakende set thema’s, in hoofdzaak over hoe het lichaam er vanbuiten uitziet of hoe je het op en top gezond kunt houden.


Ik was tweeëntwintig toen ik Anna voor het eerst bezocht, een periode dat het lichaam in al zijn facetten me enorm bezighield. Het discours over het lichaam, met name in de populaire cultuur, heeft vaak de vorm van een sterk afgebakende set thema’s, in hoofdzaak over hoe het lichaam er vanbuiten uitziet of hoe je het op en top gezond kunt houden. Het lichaam als een set oppervlakken, van meer of minder aantrekkelijk aanzicht. Het volmaakte, onhaalbare lichaam, zo glad en glanzend dat het bijna buitenaards lijkt. Hoe je het moet voeden, hoe je het moet verzorgen, de vele onthutsende manieren waarop het afwijkt of tekortschiet. Maar het element van het lichaam dat mij vooral boeide was de ervaring ín een lichaam te leven, iets te bewonen dat zo catastrofaal kwetsbaar was, dat zo willekeurig aan genot en pijn, haat en begeerte onderworpen kon zijn.

Ik was in de jaren tachtig opgegroeid in een lesbisch gezin, onder de knoet van Artikel 28, een homofoob wetsartikel dat leerkrachten verbood ‘de aanvaardbaarheid van homoseksualiteit als gepretendeerde gezinsrelatie’1 uit te dragen. Het besef dat de staat zo over jouw gezin dacht was een harde leerschool in hoe lichamen in een normatieve hiërarchie geordend zijn, hoe hun vrijheden gegund of juist beknot worden op grond van attributen waar ze zelf niets aan kunnen doen, van huidskleur tot seksuele geaardheid. Elke therapiesessie voelde ik de erfenis van die periode in mijn eigen lichaam als harde knopen van schaamte en angst en woede die lastig te benoemen waren, laat staan te ontwarren.

Enerzijds had mijn jeugd me geleerd dat het lichaam een object is waarvan de buitenwereld bepaalt hoe vrij het mag zijn, maar anderzijds dat het lichaam zelf een middel tot vrijheid kan zijn. Op mijn negende liep ik mee in mijn eerste Gay Pride. De kracht van die stroom lichamen die over Westminster Bridge trok nestelde zich ook in mij, een somatische ervaring die volkomen nieuw voor me was. Ineens werd me duidelijk dat we door met ons allen lijfelijk de straat op te gaan de wereld konden veranderen. Als puber, beangstigd door het schrikbeeld van de naderende apocalyps van de klimaatverandering, werd ik actief in de milieuprotestbeweging. Ik stortte me er zo hartstochtelijk in dat ik de universiteit verruilde voor een boomhut in een bos in Dorset dat moest wijken voor een nieuwe rondweg.

Ik vond het geweldig, daar in het bos, al was het inzetten van mijn lichaam als instrument van verzet behalve stimulerend ook loodzwaar. De wetgeving werd voortdurend aangescherpt. De politie greep steeds harder in; diverse kennissen wachtte een langdurige celstraf op grond van het fonkelnieuwe misdrijf ‘huisvredebreuk met provocatie’. Vrijheid had een prijs, en het leek erop dat die prijs, door die constante dreiging van verlies van lijfelijke vrijheid, ook een fysieke kant had. Net als bij veel medeactivisten doofde bij mij het heilige vuur. In de zomer van 1998 vulde ik op een begraafplaats in Penzance een inschrijfformulier in voor een studie natuurgeneeskunde. Toen ik bij Anna in therapie ging, zat ik in mijn tweede jaar.

Destijds wist ik het nog niet, maar het soort therapie dat zij beoefende was in de jaren twintig ontwikkeld door Wilhelm Reich, een van de merkwaardigste, maar ook meest vooruitziende denkers van de twintigste eeuw, een man wiens hele leven in het teken stond van de complexe relatie tussen lichaam en vrijheid. Reich gold een tijdlang als de briljantste protegé van Sigmund Freud, der beste Kopf, het beste stel hersens, in de psychoanalyse. Als jong analyticus in Wenen, vlak na de Eerste Wereldoorlog, kreeg hij het vermoeden dat zijn patiënten hun vroegere ervaringen in hun lichaam meedroegen; hun emotionele pijn had de vorm van een soort gespannenheid die hij vergeleek met een pantser. In tien jaar tijd ontwikkelde hij een revolutionair systeem van lichaamsgerichte therapie, waarbij hij zich vooral richtte op de kenmerkende lichaamshoudingen van zijn patiënten. ‘Hij luisterde, observeerde; vervolgens bevoelde, betastte en toucheerde hij,’ schreef zijn zoon Peter later, ‘vanuit zijn fenomenale intuïtie voor waar in het lichaam de herinneringen, de haat, de angst gestold waren.’2 Tot Reichs verrassing ging dit deblokkeren van emoties vaak gepaard met een aangenaam ruisend gevoel dat hij ‘stromen’ noemde; hetzelfde onmiskenbare gevoel dat ik op Anna’s massagetafel had ervaren.

Reichs patiënten waren vaak gewone arbeiders. Via hun verhalen kwam hij tot het besef dat de problemen die hij bij hen waarnam, de psychische verwarring, niet alleen een gevolg waren van wat ze in hun jeugd hadden meegemaakt, maar ook van maatschappelijke factoren als armoede, woningnood, werkloosheid en huiselijk geweld. Ieder individu, zo werd hem duidelijk, was onderworpen aan grotere krachten, die even heftige problemen konden veroorzaken als Freuds centrale aandachtsgebied, de gezinsdynamiek. In de jaren tussen de wereldoorlogen trachtte Reich, niet bang om het groots aan te pakken, twee grote systemen voor de diagnostiek en behandeling van de ongelukkige mens te integreren door het gedachtegoed van Freud en dat van Marx in een productieve dialoog te wringen. Hun volgelingen namen hem dat niet in dank af.

In Reichs opvatting van vrijheid speelde seksualiteit een centrale rol. In 1930 verhuisde hij naar Berlijn, een stad waar het gistte en broeide. Een stad gevangen tussen twee catastrofes, waar uit de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog een woud aan nieuwe opvattingen over seksualiteit was ontsprongen. Door seks te ontdoen van eeuwen van repressie en schaamte zou er een heel nieuwe wereld ontstaan, was Reichs overtuiging. Aan zijn activiteiten in Berlijn zou echter abrupt een eind komen na de machtsovername door Hitler in het voorjaar van 1933. Die herfst schreef hij vanuit Denemarken, waarnaar hij was uitgeweken, Die Massenpsychologie des Faschismus, een fascinerende analyse van de manier waarop Hitler inspeelde op onbewuste seksuele angsten, zoals angst voor besmetting en bezoedeling, om antisemitische sentimenten op te zwepen.

Het eerste boek dat ik van Reich heb gelezen is People in Trouble [oorspronkelijke titel Menschen im Staat], het relaas van zijn politieke lotgevallen in Wenen en Berlijn. Ik had het in de jaren negentig op de kop getikt op de levendige zondagsmarkt voor het station van Brighton, eerlijk gezegd alleen omdat het dezelfde titel had als een roman die ik erg goed vond. Het was geschreven in de jaren vijftig, maar deed me denken aan mijn begintijd als activist, de spanningen en frustraties van het actievoeren voor politieke verandering. Reich was geen mooischrijver zoals Freud, en zijn argumenten waren minder beheerst of weldoordacht dan die van zijn leermeester. Vaak had hij iets snoeverigs, iets paranoïde zelfs, maar hij had ook een urgentie die me enorm aansprak. Het was alsof hij, over zijn aantekenboek gebogen, vanaf het slagveld allerlei gewaagde mogelijkheden schetste om het leven van echte mensen vrijer te maken.

Reich was geen mooischrijver zoals Freud, en zijn argumenten waren minder beheerst of weldoordacht dan die van zijn leermeester.


Zijn ideeën klonken zo relevant voor mijn eigen tijd dat ik niet begreep waarom ik nog nooit van hem had gehoord, niet in activistische kringen en ook niet in mijn opleiding. Pas veel later zou me duidelijk worden dat hij zo weinig respect geniet en besproken wordt omdat de excessen van de tweede helft van zijn leven de eerste helft zijn gaan overschaduwen. De radicale, scherpzinnige inzichten met betrekking tot seksualiteit en politiek die hij voor de oorlog in Europa had ontwikkeld zijn vrijwel geheel ondergesneeuwd geraakt door de veel brisantere opvattingen die hij in zijn jaren van ballingschap ontwikkelde, van pseudowetenschappelijke theorieën over ziekte tot een ruimtekanon waarmee je het weer kon beïnvloeden.

Toen Reich in 1939 naar de Verenigde Staten emigreerde, vestigde hij zich daar niet als psychoanalyticus of activist, maar als wetenschapper, zij het een die zich trots tegenstander verklaarde van peerreview, de proefbodem voor elke wetenschappelijke prestatie. Binnen de kortste keren claimde hij de universele energie die al het leven bezielt te hebben ontdekt. ‘Orgon’, noemde hij die energie. In zijn laboratorium-aan-huis in New York bouwde hij een apparaat waarmee de helende kracht van orgon te sturen was. Gezien de gevolgen die het voor zijn schepper zou hebben, is het ironisch dat Reichs universele genezingstoestel de vorm had van een houten kast, iets kleiner dan een telefooncel, waarin je in statige zelfopsluiting voor je uit zat te kijken.

Reich geloofde dat zelfbevrijding met deze ‘orgonaccumulator’ een automatisch proces zou worden dat moeizame therapie van mens tot mens overbodig maakte. Daarnaast had hij goede hoop dat zijn apparaat ziekten zou genezen, met name kanker. Deze laatste claim deed hij in een uiteenzetting die hem in het vizier van de Food and Drug Administration bracht. Deze overheidsinstantie startte een onderzoek naar de medische doeltreffendheid van de orgonaccumulator dat bijna tien jaar in beslag zou nemen. Op 7 mei 1956 werd Reich tot twee jaar cel veroordeeld omdat hij zijn uitvinding ondanks een verbod aan de man bleef brengen. Het voorjaar daarop werd hij opgesloten in de Lewisburg Penitentiary in Pennsylvania.

Die orgonman, dat was dus Reich! Ik had die twee niet met elkaar in verband gebracht. Als puber was ik maf van William Burroughs, en Burroughs was als jonge man bezeten van Reich. Zijn brieven uit de jaren veertig en vijftig staan bol van de verwijzingen naar Reich en diens orgonkasten. De flakkerende blauwe gloed van orgonenergie en het ‘vibrerende toonloze ruisen van diep woud en orgonaccumulators’3 vormen de allesoverheersende sfeer van zijn boeken en dragen bij tot hun kille apocalyptische teneur, ‘de orgasmeboodschap ontvangen en doorgegeven’.4 Zoals veel figuren uit de tegencultuur bouwde ook Burroughs zijn eigen orgonaccumulator. Sterker, de eerste keer dat ik er een zag was toen Kurt Cobain in 1993 in Kansas Burroughs roestige tuinaccumulator uitprobeerde. Op een foto zwaait hij achter een ruitje in de deur: een melancholieke, aan de Aarde geketende astronaut, gestold in de tijd, een halfjaar voor hij een eind aan zijn leven maakte. Elke keer dat ik die foto zag leek hij Reich met terugwerkende kracht te veroordelen als een hopeloze charlatan.

Wat al die bewegingen gemeen hadden was hun verlangen om het lichaam van een object van stigma en schaamte te verheffen tot een bron van solidariteit en kracht, tot iets wat in staat was verandering te eisen en te bereiken.


Pas in 2016, het wanhoopsjaar, pakte ik Reich weer op. In de voorgaande paar jaar was het lichaam opnieuw inzet geworden van een strijd die zich met name rond twee kwesties toespitste: de vluchtelingencrisis en Black Lives Matter. Vluchtelingen uit platgebombardeerde gebieden voeren in wrakke bootjes naar Europa, waar bepaalde elementen hen uitmaakten voor klaplopers en criminelen die wat hen betrof mochten verzuipen. Wie de overtocht over de Middellandse Zee overleefde werd opgehokt in kampen, veroordeeld tot een uitzichtloos bestaan. Extreemrechts maakte van de aanwezigheid van deze wanhopige lichamen gebruik om zijn macht in Europa te vergroten; in Groot-Brittannië werden ze als wapen ingezet in de xenofobische angsthitserij van de Brexiteers.

Ondertussen was in 2013 in de vs de Black Lives Matter- beweging ontstaan als reactie op de vrijspraak in de zaak rond de moord op Trayvon Martin, een ongewapende zwarte tiener die door een witte man was doodgeschoten. De jaren daarop protesteerde Black Lives Matter tegen de niet-aflatende stroom incidenten waarbij Afrikaans-Amerikaanse mannen, vrouwen en kinderen door politiekogels omkwamen: gedood omdat ze sigaretten verkochten, met een speelgoedpistool speelden, hun rijbewijs uit het dashboardkastje wilden halen, in hun bed lagen te slapen. De demonstraties in Ferguson, Los Angeles, New York, Oakland, Baltimore en overal in het land leken verandering te gaan brengen, maar op 8 november 2016 stemden genoeg mensen op Donald Trump, een nauwverholen racist en rechts-extremist, om hem uit te roepen tot de vijfenveertigste president van Amerika.

Het aloude treurige liedje van lichamelijk onderscheid liet zich weer volop horen. Kranten en politici in landen die tot voor kort doorgingen voor progressief-democratische bastions bezigden woorden en termen die tien jaar eerder onbestaanbaar hadden geleken. In meerdere Amerikaanse staten werd het recht op abortus teruggeschroefd of geheel ingetrokken, terwijl het in Ierland juist bij wet werd bekrachtigd. In Tsjetsjenië werden homo’s in een eufemistisch omschreven ‘profylactische ruiming’ opgesloten in concentratiekampen. Het recht om te beminnen, te migreren, te demonstreren, kinderen te krijgen of juist niet werd bijna even fel betwist als in Reichs eigen tijd.

De grote bevrijdingsbewegingen van de twintigste eeuw leken opeens tandeloos, alsof alle zeges van het feminisme, de homo- emancipatie en de burgerrechtenbeweging een voor een teniet werden gedaan, als die zeges al ooit echt bereikt waren. Ik was opgegroeid met deze strijdbewegingen, maar het was nooit bij me opgekomen dat hun moeizame, stapsgewijze progressie zo snel kon worden gestuit. Wat al die bewegingen gemeen hadden was hun verlangen om het lichaam van een object van stigma en schaamte te verheffen tot een bron van solidariteit en kracht, tot iets wat in staat was verandering te eisen en te bereiken.

Dat was altijd Reichs streven geweest, en naarmate mijn eigen tijd verontrustender werd, kreeg ik steeds meer het gevoel dat een vitaal element in zijn werk onaangeboord was gebleven. Reichs ideeën deden aan als tijdcapsules, half begraven in het verleden maar nog altijd gonzend van leven. Ik wilde ze opgraven, hun sporen volgen bij het flakkerende licht van de eenentwintigste eeuw. Reich wilde het lichaam zelf doorgronden: waarom het zo moeilijk te bewonen is, waarom je er soms uit wilt ontsnappen of het wilt onderwerpen, waarom het ook nu nog zo’n naakte bron van macht blijft. Allemaal vragen die ook aan mij knaagden en die in meerdere fasen van mijn leven een grote rol hebben gespeeld.

Het pseudowetenschappelijke van Reichs orgontheorie vond ik stuitend, maar nu begon ik me af te vragen of er uit zijn ondergang niet ook lering viel te trekken. Zijn hele werkzame leven had hij gestreden voor lichamelijke emancipatie, en toch was hij, totaal van het pad af en paranoïde, in de cel beland, een niet ongebruikelijk einde voor mensen die actief zijn in bevrijdingsbewegingen. Het kwam me voor dat het patroon dat zijn getroebleerde leven vertoonde op zich al verhelderend was. Waarom was zijn werk zo catastrofaal uit de bocht gevlogen, en wat zei dat over de grotere strijd waarin hij zo’n dynamische, vurige rol had gespeeld? In deze nieuwe crisistijd leek het me minstens even essentieel om inzicht te krijgen in zijn mislukkingen als in zijn meer evident vruchtbare ideeën.

James Baldwin was bekend met het werk van Reich, Susan Sontag ook. Reich zou zelfs een plekje veroveren in de popcultuur. ‘Cloudbusting’ van Kate Bush vereeuwigt Reichs jarenlange juridische strijd om de orgonaccumulator.


De invloed van Reich blijkt veel verstrekkender te zijn geweest dan ik me in de jaren negentig realiseerde. Van hem zijn de termen ‘seksuele politiek’ en ‘seksuele revolutie’ afkomstig, al stond hem daarbij eerder de omverwerping van het patriarchale kapitalisme voor ogen dan de vrije liefde van de jaren zestig door de komst van de pil. Andrea Dworkin, een van de vele feministen die uit zijn werk hebben geput, noemde hem ‘die onverwoestbaar optimistische strijder voor seksuele bevrijding, de enige man onder hen die verkrachting wézenlijk verafschuwde’. 5 James Baldwin was bekend met het werk van Reich, Susan Sontag ook. Reich zou zelfs een plekje veroveren in de popcultuur. ‘Cloudbusting’ van Kate Bush vereeuwigt Reichs jarenlange juridische strijd om de orgonaccumulator; het hikkende refrein, ‘I just know that something good is going to happen’,6 verklankt de biologerende utopische sfeer van zijn ideeën.

Ik was al geboeid door zijn levensloop, door Christopher Turner in kaart gebracht in een briljante, verontrustende biografie, Adventures in the Orgasmatron. Maar wat ik vooral zo opwindend vond aan Reich was zijn rol als verbinder, hoe hij al die verschillende aspecten van het lichaam bijeenbracht, van ziekte tot seksualiteit, van protest tot gevangenschap. Deze resonerende gebieden wilde ik verkennen. Met hem als gids heb ik een koers dwars door de twintigste eeuw uitgestippeld om een beeld te krijgen van de krachten die tot op de dag van vandaag onze lichamelijke vrijheid vorm geven en inperken. Op mijn pad ben ik tal van andere denkers, activisten en kunstenaars tegengekomen. Een aantal van hen is rechtstreeks door hem geïnspireerd, terwijl anderen langs heel andere routes op hetzelfde punt zijn uitgekomen.

Reich voerde me eerst naar ziekte, de ervaring die ons op de krachtigste manier bewust maakt van onze lichamelijkheid: hoe we zowel permeabel als sterfelijk zijn, een openbaring die ons door de coronapandemie algauw overal op Aarde met kracht zou worden ingeprent. Een van Reichs controversiëlere theorieën is dat ziekte betekenisvol is. Dat was de kritiek die Susan Sontag op hem uitte in Illness as Metaphor [Ziekte als metafoor]. En toch, hoe meer ik te weten kwam over haar eigen ervaring met borstkanker, des te meer had ik het idee dat de realiteit van ziekte in ons leven veel persoonlijker en complexer is dan Sontag wellicht op papier wilde erkennen. Zoals ze in haar ziekenhuisdagboek schreef: ‘Mijn lijf spreekt luider, nuchterder dan ik ooit zou kunnen.’7

Ik was het oneens met Reich dat het orgasme het patriarchaat kon onttronen of het fascisme kon verijdelen. (Zoals James Baldwin het snedig verwoordde in een essay over Reich: ‘De mensen bij wie ik was opgegroeid hadden orgasmes bij de vleet, maar gingen elkaar toch zaterdagsavonds met scheermessen te lijf.’)8 Maar Reichs werk op het gebied van seksualiteit voerde me wel naar het Berlijn van de Weimarrepubliek, de ontstaansbodem van de moderne seksuelebevrijdingsbeweging die zoveel heeft bereikt, dingen die nu met de dag minder zeker lijken. Hoewel Reich een rotsvast vertrouwen had in het bevrijdende potentieel van seks, is seksuele vrijheid niet zo eenduidig als we graag denken, omdat het raakvlakken heeft met geweld en verkrachting. Mijn onderzoek naar die minder gemakkelijke aspecten van seks voerde me naar de Cubaans-Amerikaanse kunstenares Ana Mendieta, de radicale feminist Andrea Dworkin en Markies de Sade, die ieder op hun eigen manier een van de moeilijkst te doorgronden aspecten van de lichamelijke beleving hebben verkend, waar genot zich kruist met en laat usurperen door pijn.

Hoewel Reichs theorieën gaandeweg bizarder werden, is er een duidelijk verband tussen zijn strijd met de fda die uitliep op zijn celstraf en de vraagstukken die zijn hele leven hebben beheerst. Wat betekent vrijheid? Voor wie is vrijheid bedoeld? Welke rol heeft de staat in het behoeden of beknotten van vrijheid? Is vrijheid te bereiken door lichamelijk zelfbeschikkingsrecht op te eisen of juist, zoals de schilderes Agnes Martin geloofde, door het lichaam totaal te ontkennen? Reichs bevrijdingsmachine mocht dan niet helpen tegen kanker of verkoudheid, ze heeft wel een stelsel van bestraffing en onderdrukking helpen ontmaskeren dat onzichtbaar is tot je het op een of andere manier overtreedt.

Reichs detentie in Lewisburg vormde voor mij aanleiding om me te verdiepen in de paradoxale geschiedenis van de beweging voor gevangenishervorming, en daar stuitte ik op het radicale gedachtegoed van Malcolm X en Bayard Rustin. Via hen belandde ik op het terrein van politiek activisme en protest, de fysieke strijd voor een betere wereld. Daar kwam ik de schilder Philip Guston tegen, die de karikaturale, groteske gedaanten van hen die andermans vrijheid willen beknotten vastlegde, maar ook de zangeres Nina Simone, die haar leven lang getracht heeft te verwoorden hoe het zou voelen om vrij te zijn, de ultieme reichiaanse droom.

Net als al die mensen streefde Reich naar een betere wereld, sterker nog, hij geloofde dat die haalbaar was. Hij was van mening dat het emotionele en het politieke continu inwerkten op het fysieke menselijk lichaam, en hij geloofde ook dat beide beter te organiseren en te verbeteren waren, dat het paradijs zelfs te elfder ure nog te bereiken was. Het vrije lichaam: wat een schitterend idee. Reichs droeve lot ten spijt, en hoe het de bewegingen waarvan hij deel had uitgemaakt ook is vergaan, dat optimisme voelde ik door de decennia heen nog altijd zinderen: dat ons lichaam barstensvol kracht zit, en bovendien dat het die kracht niet heeft in weerwil van, maar dankzij zijn manifeste kwetsbaarheden.

1 Local Government Act 1988.
2 Peter Reich, A Book of Dreams (John Blake, 2015 (1974)), p. xi.
3 William Burroughs, Naked Lunch (John Calder, 1964 (1959)), p. 207.
4 William Burroughs, The Ticket that Exploded (John Calder, 1968), p. 76.
5 Andrea Dworkin, Intercourse: Twentieth Century Edition (Basic Books, 2007 (1987)), p. 179.
6 Kate Bush, ‘Cloudbusting’, Hounds of Love (1985).
7 Katie Roiphe, The Violet Hour: Great Writers at the End (The Dial Press, 2016), p.44.
8 James Baldwin, ‘The New Lost Generation’, in Collected Essays (Library of America, 1998), p. 663.

Bestel het boek Ieder een lichaam bij Atlas Contact.
Lees het openingsessay van Dagmar Bosma over het thema Lichaam en (on)macht.
ArtEZ studium generale en Mister Motley organiseren ook samen op 14 oktober een leesgroep met Dagmar Bosma over het lichaam.

Credits Ieder een Lichaam:
Uitgeverij Atlas Contact Amsterdam/Antwerpen
© 2021 Olivia Laing
© 2021 Nederlandse vertaling Henny Corver Oorspronkelijke titel Everybody. A Book About Freedom Oorspronkelijke uitgeverij Ww Norton & Co Omslagontwerp Marinka Reuten
Foto auteur Sophie Davidson
Ontwerp typografie binnenwerk Wim ten Brinke Drukkerij Wilco
www.atlascontact.nl
www.olivialaing.com