Trojaanse paarden, het Feestaardvarken en het Plein van de Vrijheid
blog by Chris Keulemans – 07 mrt. 2016topic: Conflict
Schrijver en journalist Chris Keulemans schreef dit mooie bespiegelende artikel naar aanleiding van Chaos & Conflict. Metropolis M publiceerde het artikel, zie hier.
Het stationsplein ligt er prachtig bij op deze winterblauwe vrijdagochtend. Forensen haasten zich van de cirkelvormige trappen naar beneden. Het is 12 februari en niets wijst erop dat er in de Nederlandse beeldende kunst een aardverschuiving gaande is.
Ik ben op weg naar de studiedag Chaos & Conflict, georganiseerd door het studium generale van ArtEZ hogeschool voor de kunsten. De programmafolder zegt: ‘We worden er dagelijks mee omringd: conflict, oorlog en de consequenties ervan. En ook al leven we in een land waar oorlog en conflict ver weg lijken, ze komen opeens een stuk dichterbij.’ De vraag aan studenten en sprekers is: hoe verhoud je je als kunstenaar tot de wereld die in brand staat? In de workshop die Jonas Staal en ik geven gaan we de studenten beelden laten zien uit conflictgebieden. Het Plein van de Vrijheid in Kobane bijvoorbeeld. Staal was daar in november. Toen de stad door Koerdische troepen was heroverd op ISIS stond er bijna niets meer overeind. Alleen het beeld van de adelaar, die midden op het plein zijn stenen vleugels uitslaat. Nu zijn de bewoners de stad aan het herbouwen. Maar ze hebben besloten het plein zo te laten als het is, met de ruïnes als nieuwe monumenten, ter herinnering aan de oorlog. Aan de studenten gaan we vragen: waarom is dit kunst?
Bovenaan de trap kijk ik uit over het nieuwe stationsplein van Arnhem. De statigheid van vroeger is er af. Sinds kort koersen de vloeiende lijnen en glooiende vlakken over de kom tussen stad en station alsof ze rechtstreeks uit een 3D-printer zijn gerold. Maar ook Arnhem heeft een oorlog meegemaakt. Hoe lag dit plein erbij in 1945? Op een oude foto zag ik een uitgebrande trolleybus, door de Duitsers als barricade gebruikt, voorovergezakt in het stof.
In Kobane wordt het verwoeste stadsplein tot kunstwerk verklaard. In Arnhem hebben ze de trolleybus allang opgeruimd. Het nieuwe stationsplein is sierlijk en functioneel. Even verderop kom ik langs het Feestaardvarken, een sculptuur van Florentijn Hofman. Het reusachtige rode beest van beton ligt lekker op zijn rug in het gras, 30 meter lang, 9 meter hoog en 13 meter breed. Verder kunnen ze niet uit elkaar liggen, de opvattingen over de rol van kunst in de samenleving. Kunst en stad veilig en overzichtelijk naast elkaar uitgestald – of juist zo hard door de werkelijkheid in elkaar gewrikt dat je geen verschil meer ziet. Waar ga je staan, als kunstenaar, tussen die twee uitersten?
Het begint met kijken, schrijft Eline van Wieren op het ArtEZ-blog. Ze studeert creative writing en citeert Mark Twain: If you don’t read the newspaper, you’re uninformed. If you read the newspaper, you’re mis-informed. Vorig jaar kreeg ze een maand lang de krant cadeau. Ze werd er niet alleen somber van, ze wist ook niet of ze moest geloven wat ze las. Toen de krant niet meer in de bus viel was dat een opluchting. ‘De wereld en wat zich daarin afspeelt is overal om ons heen. Je hoeft alleen maar te kijken, er te zijn. Daar heb je geen krant of journaal voor nodig.’
De studenten zijn massaal komen opdagen. De onrust is tastbaar. Je hoeft de krant niet te lezen om te weten dat de wereld in brand staat. Dat weet je zelfs als je de functie ‘filmpjes automatisch afspelen’ op Facebook uitschakelt, zoals Willemijn Kranendonk deed, nog een ArtEZ-blogger, omdat ze niet ongevraagd wilde toekijken hoe mannen in oranje pakken worden onthoofd en vluchtelingen dood aanspoelen. En dus worstelt iedereen hier met de vraag: waar sta ik zelf, hoe kies ik positie?
Op 8 maart wordt aan de gevel van ArtEZ een nieuw werk van Alicia Framis onthuld. In strakke witte letters komt er te staan: Art is the mother of resistance. Een stevige uitspraak, van de kunstenaar en van de school, maar voor veel van deze studenten komt ze nog te vroeg. Zij moeten hun stem nog vinden, hun handschrift, hun kunstenaarspersoonlijkheid.
Je zou bijna zeggen: hun autonomie. Maar dat is een omstreden begrip geworden. Wippend op zijn tenen verleidt Merlijn Twaalfhoven, de componist die van Zaanstad tot Oost-Jeruzalem collectieve muziekmomenten dirigeert, de studenten met een pleidooi om waar te nemen – niet alleen als sleutel tot verborgen schoonheid, maar ook om te zien hoe mensen daarop reageren. Zodat je kunst niet meer over zichzelf gaat, maar over haar relaties met de ander. Op de aanzwellende muziek die het einde van zijn spreektijd inluidt roept hij: ‘En laten we het woord autonomie nooit meer gebruiken!’
Maarten Doorman, de cultuurfilosoof, springt op. ‘Ik voer het meteen weer in,’ zegt hij. ‘Autonomie zit in het DNA van onze westerse kunst. Ja, het is tijd voor engagement. Maar dat kan alleen als de kunst haar autonomie en ambiguïteit bewaart. Anders is het geen kunst meer.’
De studenten worden heen en weer geslingerd. Ze veren op bij Twaalfhoven, ze knikken driftig bij Doorman – die zelf in zijn laatste essaybundel De navel van Daphne: over kunst en engagement het eeuwige dilemma van de kunstenaar mooi formuleert: ‘De kunst stelt zich vanaf de romantiek buiten de werkelijkheid op, tegelijkertijd echter verhoudt ze zich voortdurend tot die werkelijkheid. Kunst staat buiten de wereld en omarmt haar soms zo hevig dat er even mee samenvalt; ze is, om het romantisch uit te drukken, absoluut in haar isolement en totaal in haar omhelzing. Beide. Tegelijk.’
In de pauze loop ik naar buiten, het Stadhuisplein op. Het is marktdag. Tussen lange rijen kraampjes met koopwaar door zoek ik een weg naar de stillere steegjes. De discussie over autonomie versus engagement is al jaren gaande, maar hij steekt des te harder op nu de crisis overal losbarst en er steeds meer kunstenaars de buitenwereld opzoeken, weg van de kunstplekken, los van de kunstcodes. Ze willen niet langer mooi zijn en zwijgen. Ze willen zich laten horen, stelling nemen, meedoen. En juist daarom hameren sommige denkers op de autonomie van de kunstenaar: Maarten Doorman, Carel Peeters, Hans den Hartog Jager, die in zijn boek Het streven. Kan hedendaagse kunst de wereld verbeteren? concludeert dat ‘als je echt iets in de maatschappij wilt veranderen, je beter politicus, hulpverlener of terrorist kunt worden dan kunstenaar.’ Maar hoe lang houdt die stelling nog stand? Voeren deze mannen geen achterhoedegevecht?
Ooit was het een daad van verzet om het kunstwerk autonoom te verklaren: los van zuilen of ideologie, alleen aan eigen wetten onderworpen, elk oeuvre zijn eigen republiekje. Het aanleggen van een strikte scheiding tussen de persoon van de maker en het karakter van zijn werk maakte de kunst vrij: losgezongen van de auteursintentie, tijdelijk bezit van elke kijker die de moeite nam, door niemand definitief op te eisen. Autonome kunst onderwierp zich niet langer aan de macht van de opdrachtgever of de partijleider. Die distantie tilde het engagement in de kunst naar een hoger plan: de impliciete erkenning dat kunst het diepe inzicht kan geven dat de directe ooggetuige mist stelde aan de kunstenaar de hoogste eisen van precisie, vormgeving en reflectie. Hij ging op zoek naar een andere taal dan de gemeenplaats en de directe mededeling.
Er zijn nog altijd veel kunstenaars die binnen dit vocabulaire prachtig werk maken. Maar de keuze voor autonomie die ooit van de kunstenaar een inbreker maakte, maakt hem nu tot eilandbewoner. Vroeger brak hij er versteende maatschappelijke codes mee open. Zijn werk viel niet tot een enkele boodschap te reduceren, en dat was een waarde in zichzelf. Tegenwoordig is autonomie alleen een optie voor iemand die de wereld de rug toekeert. Want we zijn terechtgekomen in een doorlaatbare tijd. Informatie buitensluiten is zo goed als onmogelijk: kunst bestaat niet meer zonder context.
En het ironische is dat voorheen de autonome kunstenaar voortreffelijk geëquipeerd blijkt voor de doorlaatbare nieuwe eeuw. Als grenzen het dominante thema vormen van deze wereld – grenzen tussen Fort Europa en de wereld daarbuiten, tussen godsopvattingen en de scepsis van de seculier, tussen informatiemonopolies en mediapiraten, tussen bodemloze armoede en torenhoge weelde, tussen de trots op je kleur en racistisch geweld – dan weet hij, geharde grensganger, wat hem te doen staat. Hij verstaat de kunst al om naar de werkelijkheid te kijken vanuit meerdere perspectieven tegelijk. Hij weet al wat het is om verder te kijken dan je eigen vierkante centimeter. Zijn werk is al een verslag van het gesprek met de ander.
Overal in de kunsten zie je het gebeuren. Radicaal is niet meer de autonomie, maar de communicatie. Maker en werk vallen samen en laten zich niets meer gelegen liggen aan grenzen tussen disciplines, nationaliteiten en identiteiten. De directe mededeling is weer legitiem, sterker nog, hij is noodzakelijk. Distantie maakt plaats voor onmiddellijke intimiteit.
Ik liep laatst door de verlaten Opel Garage in Maastricht, waar Marres aan de Maas de tentoonstelling Sightseeing presenteerde, samengesteld uit het afstudeerwerk van academies in Nederland, Vlaanderen en Duitsland. De wandeling door de koude garage werd een uitputtende maar opwindende wereldreis. Op elkaar schuivende tectonische platen bij IJsland, vijftig liter naar Maastricht verscheepte internationale wateren, een simulatievlucht boven de Chinese Zee inclusief harde crashes, de herovering van het National Albert Park in Congo, een utopisch eiland voor miljardairs, een drooggevallen rivier in Isfahan, de wereld volgens Rusland en de wereld volgens de EU en hoe die op elkaar knallen – hier waren jonge grensgangers aan het werk, ze stortten zich met huid en haar in de buitenwereld. Twee stappen verder in hun ontdekkingstocht dan de studenten van ArtEZ, bij elkaar gebracht door curator Agata Jaworska en drie van haar jongere collega’s. Zouden Jaworska en co zich herkennen in het credo van de vier jonge (theater)curatoren – Anne Breure, Driss Douibi, Lara Staal, Michiel Vandevelde – onlangs in rekto:verso?
‘Duurzame woede is de essentiële bron, de blijvende motor van de curator. We should be angrier than we are, much angrier, about what we’ve lost, rhetorically, collectively and ethically, zei Tony Judt. Het is geen kwaadheid die blind is, maar een vorm van vragend en geëngageerd denken. Hoe kan cureren maatschappelijke onvrede niet kanaliseren, maar bestendigen? Hoe kan cureren ons door elkaar schudden in plaats van emotioneel te zuiveren? Het laatste wat de curator mag laten gebeuren, is dat het rode pluche de verontwaardiging opzuigt. Wat in de zaal is begonnen, dient daarbuiten doorgezet. Kunstwerken zijn van die woede niet het einde, maar de voortzetting.’
Steeds meer tegenwoordige kunst begint met woede. Om varkenskoppen bij de ingang van een asielzoekerscentrum, om een kinderlijkje op het strand, om de demagogie van Donald Trump, om de terugkeer van de grootbankiers, om de grootheidswaanzin van Erdoğan. En woede leidt tot verzet, en verzet tot partij kiezen, en partijdigheid gaat niet makkelijk samen met autonomie.
foto: mike roelofs
Maarten Doorman laat zich tot dat soort woede niet verleiden. Maar gevoelig voor het ongemak van kunst in duistere tijden is hij wel: ‘Tijdens de Biënnale van Venetië werd door kunstenaars en door curator Okwui Enwezor veel aandacht aan vluchtelingen en migranten besteed. (…) Maar de niet-zichtbare muur, de muur die vluchtelingen en immigranten buiten Venetië hield, zodat de talloze kunstliefhebbers van hun cappuccino en hun eigen maatschappelijke betrokkenheid konden genieten, die muur kreeg van de kunstenaars opnieuw weinig aandacht.’
In bedekte termen is dat net zo’n oproep aan kunstenaars als die van de vier curatoren in rekto:verso. Een oproep om niet alleen de wereld in je werk te betrekken maar ook om werk te maken van die wereld zelf. Om daarbuiten door te zetten wat in de expositieruimte of theaterzaal is begonnen.
Hoe lang duurt het voordat Eline van Wieren besluit om zelf te gaan schrijven wat je niet in de kranten leest? Voordat Willemijn Kranendonk begint terug te schrijven tegen die filmpjes op Facebook, in plaats van ze over te slaan? Het zou een eerste stap zijn. Niet langer wegkijken, niet alleen waarnemen, maar je eigen talent in stelling brengen.
Enter Renzo Martens. Hoe lang is het geleden dat hij aan vrouwen in de rij voor noodhulp in Grozny vroeg wat ze van hem vonden? Wij kregen hén wel te zien op televisie, als weeklagende oorlogsslachtoffers, maar zij konden nooit eens terugkijken naar ons. Kijk eens naar mij, vroeg hij, vind je mij geen knappe jongen? Dat was in 2000. Sinds die documentaire is Martens de meester van de omgekeerde blik.
Het baldadige is eraf, vandaag in Arnhem. Weg is de sardonische humor. ‘De kunstgemeenschap moet zijn verantwoordelijkheid nemen,’ zegt hij. Zijn werk met het Institute for Human Activities is geen grap. ‘Wij leven allemaal op de rug van economische segregatie. Onderbetaalde mensen in Congo leveren het ruwe materiaal aan, van palmolie tot de content matter voor onze kritische kunst, waar wij van profiteren. Die kritische kunst, waarmee we de ongelijkheid in de wereld aanklagen, levert maar op tien plekken ter wereld materiële waarde op: plekken als Venetië, Lower East Side en Berlin Mitte.’ Daarom bouwt hij nu een white cube in Congo, daarom exposeert hij 3D replica’s in chocolade van beelden die Congolese plantagewerkers hebben ontworpen. De opbrengst gaat naar de makers zelf: één beeldje brengt €50 op, dat zijn drie maandsalarissen. ‘Het tonen, de kritiek en de productie allemaal op dezelfde plek, zodat de winst terechtkomt bij de mensen met wie het begint, dat is wat we gaan doen.’ De niet-zichtbare muur van Doorman, Renzo Martens ziet hem en gaat hem slopen. Reverse gentrification, noemt hij dat. De omgekeerde blik blijft werken. De woede ook.
Niet iedereen is Renzo Martens. De aankomende kunstenaars van ArtEZ staan voor een dilemma. Als ze iets aan de wereld willen veranderen met hun werk, moeten ze dan naar Congo met Martens, naar Mali met Malkit Shoshan, naar Papua met Roy Villevoye, naar Benin met Le Grand Cru, naar Polen met Yael Bartana, naar Rojava met Jonas Staal? Of kunnen ze om te beginnen hier in Nederland nieuwe paarden van Troje fabriceren, zoals Hans den Hartog Jager van kunstenaars vraagt? Dat is precies wat Tobias Kokkelmans, dramaturg van theatergroep Wunderbaum, doet. In de Theatermaker schreef hij onlangs over The Art of Impact, het nieuwe fonds voor kunst met maatschappelijk effect: ‘We hebben een aanvraag gedaan voor een vervolgtournee van We doen het wel zelf: een voorstelling die regeringsbeleid in ogenschouw neemt (in dit geval de roemruchte ‘participatiesamenleving’). Met overheidsgeld kunnen we dus diezelfde overheid kritisch bejegenen. Het paard van Troje-idee, zeg maar.’
Het is een verleidelijke strategie. Maar niet bij voorbaat geslaagd. Merijn Oudenampsen, de socioloog die de arena van politiek en kunst voortdurend van kritisch commentaar voorziet, verwijst naar de Gentse architectuuractivisten van BAVO: ‘”Nog nooit werd zoveel expliciet sociaal geëngageerde kunst geproduceerd als vandaag.” Met deze observatie opent BAVO het boek Too Active To Act: cultureel activisme na het einde van de geschiedenis. Om in de daarop volgende honderdvijftig pagina’s dit nieuwe engagement zorgvuldig te fileren. Want, alle goede bedoelingen ten spijt, uiteindelijk bevestigen deze praktijken vooral de status quo. Matthias Pauwels en Gideon Boie van BAVO analyseren de groeiende betrokkenheid van culturele actoren (kunstenaars, maar ook architecten, vormgevers en bemiddelaars) bij allerlei ruimtelijke projecten. Ze vergelijken het met de praktijk van embedded journalism: ‘zoals de ingebedde journalisten verslag doen over de hedendaagse slagvelden vanuit het perspectief van de bezetter, zo maakt een bont leger van uiteenlopende culturele actoren zich vandaag nuttig in de marge van ingrijpende overheids- en marktoperaties’. Het nieuwe engagement is daarmee iets fundamenteel anders dan het oude engagement, dat we kennen van de historische avant-gardes, zo betogen de auteurs. Terwijl de avant-garde haar esthetische kunnen inzette om de status quo te ondermijnen en voorbij te streven, loopt het nieuwe engagement juist netjes in de pas van de vigerende beleidsagenda’s.’
Dat is de keuze. Kunstenaars met de ambitie echt een verschil te maken staan op een driesprong. Je kan meebewegen, soms kritisch, soms volgzaam, met de wereld zoals die is. Je kan in je werk ook laten zien dat er een andere wereld mogelijk is. En je kan besluiten die andere wereld te maken.
Jonas Staal kiest voor dat laatste. Aan het begin van deze studiedag leidden we samen een workshop, waarin hij de studenten vroeg of je op dit moment, nu kunst ontstaat in een wereld vol oorlog en conflict, het Plein van de Vrijheid in Kobane als een kunstwerk kan zien. Even later, voor een zaal die is volgelopen voor het slotdebat, legt hij zijn stellingname uit. Kunst kan de status quo dienen, zegt hij, zoals architect Pi de Bruijn en schilder Ruud van de Wint dat hebben gedaan bij de vormgeving van de Tweede Kamer. Zelf bouwt Staal op dit moment een heel ander parlement: in Rojava, de autonome Koerdische regio in Noord-Syrië. Een cirkelvormige agora zonder hiërarchie, voor een samenleving waar de besluiten van onderop worden genomen, in een revolutionaire democratie die door de wereldpolitiek niet wordt erkend.
Staal is een van de woedende kunstenaars van nu. Hij kiest partij. Niet voor de status quo, niet in de pas met vigerend beleid maar voor een radicaal andere agenda. Zijn eigen autonomie gaat op in die van de beweging die hij steunt. Mogen we zijn werk nog kunst noemen? Zeker, maar eigenlijk doet die vraag niet meer ter zake. Dit is kunst die een nieuwe wereld helpt vormgeven. En daarmee verantwoordelijkheid neemt. Een gruwelijke verantwoordelijkheid. Hoe zichtbaarder de revolutie van Rojava wordt, hoe groter de kans op Turkse bommen.
Dat is de verantwoordelijkheid die steeds meer kunstenaars onder ogen zien. Willen ze het verschil maken, dan moeten ze de arena in: de stad, de samenleving, de oorlog. De studiedag zit er bijna op en de spanning is te snijden. Om me heen zie ik studenten de zaal verlaten. Voor hen ligt hier de toekomst niet. De anderen blijven zitten, met strakke gezichten, zich ervan bewust dat ze een aardverschuiving meemaken.
Als ik na een lange dag terugloop naar het station ligt het Feestaardvarken rustig in de late middagzon. Het werd er twee jaar geleden neergelegd. Dat voelt opeens als een eeuw geleden.
Naar aanleiding van de studiedag ‘Chaos & Conflict’, georganiseerd door het studium generale van ArtEZ hogeschool voor de kunsten, op 12 februari in Arnhem. Videoverslaglegging van de dag: ===studiumgenerale.artez.nl
De tentoonstelling Marres Currents #3 Sightseeing is nog te zien tot 1 april in de Brakke Grond te Amsterdam
Het stationsplein ligt er prachtig bij op deze winterblauwe vrijdagochtend. Forensen haasten zich van de cirkelvormige trappen naar beneden. Het is 12 februari en niets wijst erop dat er in de Nederlandse beeldende kunst een aardverschuiving gaande is.
Ik ben op weg naar de studiedag Chaos & Conflict, georganiseerd door het studium generale van ArtEZ hogeschool voor de kunsten. De programmafolder zegt: ‘We worden er dagelijks mee omringd: conflict, oorlog en de consequenties ervan. En ook al leven we in een land waar oorlog en conflict ver weg lijken, ze komen opeens een stuk dichterbij.’ De vraag aan studenten en sprekers is: hoe verhoud je je als kunstenaar tot de wereld die in brand staat? In de workshop die Jonas Staal en ik geven gaan we de studenten beelden laten zien uit conflictgebieden. Het Plein van de Vrijheid in Kobane bijvoorbeeld. Staal was daar in november. Toen de stad door Koerdische troepen was heroverd op ISIS stond er bijna niets meer overeind. Alleen het beeld van de adelaar, die midden op het plein zijn stenen vleugels uitslaat. Nu zijn de bewoners de stad aan het herbouwen. Maar ze hebben besloten het plein zo te laten als het is, met de ruïnes als nieuwe monumenten, ter herinnering aan de oorlog. Aan de studenten gaan we vragen: waarom is dit kunst?
Bovenaan de trap kijk ik uit over het nieuwe stationsplein van Arnhem. De statigheid van vroeger is er af. Sinds kort koersen de vloeiende lijnen en glooiende vlakken over de kom tussen stad en station alsof ze rechtstreeks uit een 3D-printer zijn gerold. Maar ook Arnhem heeft een oorlog meegemaakt. Hoe lag dit plein erbij in 1945? Op een oude foto zag ik een uitgebrande trolleybus, door de Duitsers als barricade gebruikt, voorovergezakt in het stof.
In Kobane wordt het verwoeste stadsplein tot kunstwerk verklaard. In Arnhem hebben ze de trolleybus allang opgeruimd. Het nieuwe stationsplein is sierlijk en functioneel. Even verderop kom ik langs het Feestaardvarken, een sculptuur van Florentijn Hofman. Het reusachtige rode beest van beton ligt lekker op zijn rug in het gras, 30 meter lang, 9 meter hoog en 13 meter breed. Verder kunnen ze niet uit elkaar liggen, de opvattingen over de rol van kunst in de samenleving. Kunst en stad veilig en overzichtelijk naast elkaar uitgestald – of juist zo hard door de werkelijkheid in elkaar gewrikt dat je geen verschil meer ziet. Waar ga je staan, als kunstenaar, tussen die twee uitersten?
Het begint met kijken, schrijft Eline van Wieren op het ArtEZ-blog. Ze studeert creative writing en citeert Mark Twain: If you don’t read the newspaper, you’re uninformed. If you read the newspaper, you’re mis-informed. Vorig jaar kreeg ze een maand lang de krant cadeau. Ze werd er niet alleen somber van, ze wist ook niet of ze moest geloven wat ze las. Toen de krant niet meer in de bus viel was dat een opluchting. ‘De wereld en wat zich daarin afspeelt is overal om ons heen. Je hoeft alleen maar te kijken, er te zijn. Daar heb je geen krant of journaal voor nodig.’
De studenten zijn massaal komen opdagen. De onrust is tastbaar. Je hoeft de krant niet te lezen om te weten dat de wereld in brand staat. Dat weet je zelfs als je de functie ‘filmpjes automatisch afspelen’ op Facebook uitschakelt, zoals Willemijn Kranendonk deed, nog een ArtEZ-blogger, omdat ze niet ongevraagd wilde toekijken hoe mannen in oranje pakken worden onthoofd en vluchtelingen dood aanspoelen. En dus worstelt iedereen hier met de vraag: waar sta ik zelf, hoe kies ik positie?
Op 8 maart wordt aan de gevel van ArtEZ een nieuw werk van Alicia Framis onthuld. In strakke witte letters komt er te staan: Art is the mother of resistance. Een stevige uitspraak, van de kunstenaar en van de school, maar voor veel van deze studenten komt ze nog te vroeg. Zij moeten hun stem nog vinden, hun handschrift, hun kunstenaarspersoonlijkheid.
Je zou bijna zeggen: hun autonomie. Maar dat is een omstreden begrip geworden. Wippend op zijn tenen verleidt Merlijn Twaalfhoven, de componist die van Zaanstad tot Oost-Jeruzalem collectieve muziekmomenten dirigeert, de studenten met een pleidooi om waar te nemen – niet alleen als sleutel tot verborgen schoonheid, maar ook om te zien hoe mensen daarop reageren. Zodat je kunst niet meer over zichzelf gaat, maar over haar relaties met de ander. Op de aanzwellende muziek die het einde van zijn spreektijd inluidt roept hij: ‘En laten we het woord autonomie nooit meer gebruiken!’
Maarten Doorman, de cultuurfilosoof, springt op. ‘Ik voer het meteen weer in,’ zegt hij. ‘Autonomie zit in het DNA van onze westerse kunst. Ja, het is tijd voor engagement. Maar dat kan alleen als de kunst haar autonomie en ambiguïteit bewaart. Anders is het geen kunst meer.’
De studenten worden heen en weer geslingerd. Ze veren op bij Twaalfhoven, ze knikken driftig bij Doorman – die zelf in zijn laatste essaybundel De navel van Daphne: over kunst en engagement het eeuwige dilemma van de kunstenaar mooi formuleert: ‘De kunst stelt zich vanaf de romantiek buiten de werkelijkheid op, tegelijkertijd echter verhoudt ze zich voortdurend tot die werkelijkheid. Kunst staat buiten de wereld en omarmt haar soms zo hevig dat er even mee samenvalt; ze is, om het romantisch uit te drukken, absoluut in haar isolement en totaal in haar omhelzing. Beide. Tegelijk.’
In de pauze loop ik naar buiten, het Stadhuisplein op. Het is marktdag. Tussen lange rijen kraampjes met koopwaar door zoek ik een weg naar de stillere steegjes. De discussie over autonomie versus engagement is al jaren gaande, maar hij steekt des te harder op nu de crisis overal losbarst en er steeds meer kunstenaars de buitenwereld opzoeken, weg van de kunstplekken, los van de kunstcodes. Ze willen niet langer mooi zijn en zwijgen. Ze willen zich laten horen, stelling nemen, meedoen. En juist daarom hameren sommige denkers op de autonomie van de kunstenaar: Maarten Doorman, Carel Peeters, Hans den Hartog Jager, die in zijn boek Het streven. Kan hedendaagse kunst de wereld verbeteren? concludeert dat ‘als je echt iets in de maatschappij wilt veranderen, je beter politicus, hulpverlener of terrorist kunt worden dan kunstenaar.’ Maar hoe lang houdt die stelling nog stand? Voeren deze mannen geen achterhoedegevecht?
Ooit was het een daad van verzet om het kunstwerk autonoom te verklaren: los van zuilen of ideologie, alleen aan eigen wetten onderworpen, elk oeuvre zijn eigen republiekje. Het aanleggen van een strikte scheiding tussen de persoon van de maker en het karakter van zijn werk maakte de kunst vrij: losgezongen van de auteursintentie, tijdelijk bezit van elke kijker die de moeite nam, door niemand definitief op te eisen. Autonome kunst onderwierp zich niet langer aan de macht van de opdrachtgever of de partijleider. Die distantie tilde het engagement in de kunst naar een hoger plan: de impliciete erkenning dat kunst het diepe inzicht kan geven dat de directe ooggetuige mist stelde aan de kunstenaar de hoogste eisen van precisie, vormgeving en reflectie. Hij ging op zoek naar een andere taal dan de gemeenplaats en de directe mededeling.
Er zijn nog altijd veel kunstenaars die binnen dit vocabulaire prachtig werk maken. Maar de keuze voor autonomie die ooit van de kunstenaar een inbreker maakte, maakt hem nu tot eilandbewoner. Vroeger brak hij er versteende maatschappelijke codes mee open. Zijn werk viel niet tot een enkele boodschap te reduceren, en dat was een waarde in zichzelf. Tegenwoordig is autonomie alleen een optie voor iemand die de wereld de rug toekeert. Want we zijn terechtgekomen in een doorlaatbare tijd. Informatie buitensluiten is zo goed als onmogelijk: kunst bestaat niet meer zonder context.
En het ironische is dat voorheen de autonome kunstenaar voortreffelijk geëquipeerd blijkt voor de doorlaatbare nieuwe eeuw. Als grenzen het dominante thema vormen van deze wereld – grenzen tussen Fort Europa en de wereld daarbuiten, tussen godsopvattingen en de scepsis van de seculier, tussen informatiemonopolies en mediapiraten, tussen bodemloze armoede en torenhoge weelde, tussen de trots op je kleur en racistisch geweld – dan weet hij, geharde grensganger, wat hem te doen staat. Hij verstaat de kunst al om naar de werkelijkheid te kijken vanuit meerdere perspectieven tegelijk. Hij weet al wat het is om verder te kijken dan je eigen vierkante centimeter. Zijn werk is al een verslag van het gesprek met de ander.
Overal in de kunsten zie je het gebeuren. Radicaal is niet meer de autonomie, maar de communicatie. Maker en werk vallen samen en laten zich niets meer gelegen liggen aan grenzen tussen disciplines, nationaliteiten en identiteiten. De directe mededeling is weer legitiem, sterker nog, hij is noodzakelijk. Distantie maakt plaats voor onmiddellijke intimiteit.
Ik liep laatst door de verlaten Opel Garage in Maastricht, waar Marres aan de Maas de tentoonstelling Sightseeing presenteerde, samengesteld uit het afstudeerwerk van academies in Nederland, Vlaanderen en Duitsland. De wandeling door de koude garage werd een uitputtende maar opwindende wereldreis. Op elkaar schuivende tectonische platen bij IJsland, vijftig liter naar Maastricht verscheepte internationale wateren, een simulatievlucht boven de Chinese Zee inclusief harde crashes, de herovering van het National Albert Park in Congo, een utopisch eiland voor miljardairs, een drooggevallen rivier in Isfahan, de wereld volgens Rusland en de wereld volgens de EU en hoe die op elkaar knallen – hier waren jonge grensgangers aan het werk, ze stortten zich met huid en haar in de buitenwereld. Twee stappen verder in hun ontdekkingstocht dan de studenten van ArtEZ, bij elkaar gebracht door curator Agata Jaworska en drie van haar jongere collega’s. Zouden Jaworska en co zich herkennen in het credo van de vier jonge (theater)curatoren – Anne Breure, Driss Douibi, Lara Staal, Michiel Vandevelde – onlangs in rekto:verso?
‘Duurzame woede is de essentiële bron, de blijvende motor van de curator. We should be angrier than we are, much angrier, about what we’ve lost, rhetorically, collectively and ethically, zei Tony Judt. Het is geen kwaadheid die blind is, maar een vorm van vragend en geëngageerd denken. Hoe kan cureren maatschappelijke onvrede niet kanaliseren, maar bestendigen? Hoe kan cureren ons door elkaar schudden in plaats van emotioneel te zuiveren? Het laatste wat de curator mag laten gebeuren, is dat het rode pluche de verontwaardiging opzuigt. Wat in de zaal is begonnen, dient daarbuiten doorgezet. Kunstwerken zijn van die woede niet het einde, maar de voortzetting.’
Steeds meer tegenwoordige kunst begint met woede. Om varkenskoppen bij de ingang van een asielzoekerscentrum, om een kinderlijkje op het strand, om de demagogie van Donald Trump, om de terugkeer van de grootbankiers, om de grootheidswaanzin van Erdoğan. En woede leidt tot verzet, en verzet tot partij kiezen, en partijdigheid gaat niet makkelijk samen met autonomie.
foto: mike roelofs
Maarten Doorman laat zich tot dat soort woede niet verleiden. Maar gevoelig voor het ongemak van kunst in duistere tijden is hij wel: ‘Tijdens de Biënnale van Venetië werd door kunstenaars en door curator Okwui Enwezor veel aandacht aan vluchtelingen en migranten besteed. (…) Maar de niet-zichtbare muur, de muur die vluchtelingen en immigranten buiten Venetië hield, zodat de talloze kunstliefhebbers van hun cappuccino en hun eigen maatschappelijke betrokkenheid konden genieten, die muur kreeg van de kunstenaars opnieuw weinig aandacht.’
In bedekte termen is dat net zo’n oproep aan kunstenaars als die van de vier curatoren in rekto:verso. Een oproep om niet alleen de wereld in je werk te betrekken maar ook om werk te maken van die wereld zelf. Om daarbuiten door te zetten wat in de expositieruimte of theaterzaal is begonnen.
Hoe lang duurt het voordat Eline van Wieren besluit om zelf te gaan schrijven wat je niet in de kranten leest? Voordat Willemijn Kranendonk begint terug te schrijven tegen die filmpjes op Facebook, in plaats van ze over te slaan? Het zou een eerste stap zijn. Niet langer wegkijken, niet alleen waarnemen, maar je eigen talent in stelling brengen.
Enter Renzo Martens. Hoe lang is het geleden dat hij aan vrouwen in de rij voor noodhulp in Grozny vroeg wat ze van hem vonden? Wij kregen hén wel te zien op televisie, als weeklagende oorlogsslachtoffers, maar zij konden nooit eens terugkijken naar ons. Kijk eens naar mij, vroeg hij, vind je mij geen knappe jongen? Dat was in 2000. Sinds die documentaire is Martens de meester van de omgekeerde blik.
Het baldadige is eraf, vandaag in Arnhem. Weg is de sardonische humor. ‘De kunstgemeenschap moet zijn verantwoordelijkheid nemen,’ zegt hij. Zijn werk met het Institute for Human Activities is geen grap. ‘Wij leven allemaal op de rug van economische segregatie. Onderbetaalde mensen in Congo leveren het ruwe materiaal aan, van palmolie tot de content matter voor onze kritische kunst, waar wij van profiteren. Die kritische kunst, waarmee we de ongelijkheid in de wereld aanklagen, levert maar op tien plekken ter wereld materiële waarde op: plekken als Venetië, Lower East Side en Berlin Mitte.’ Daarom bouwt hij nu een white cube in Congo, daarom exposeert hij 3D replica’s in chocolade van beelden die Congolese plantagewerkers hebben ontworpen. De opbrengst gaat naar de makers zelf: één beeldje brengt €50 op, dat zijn drie maandsalarissen. ‘Het tonen, de kritiek en de productie allemaal op dezelfde plek, zodat de winst terechtkomt bij de mensen met wie het begint, dat is wat we gaan doen.’ De niet-zichtbare muur van Doorman, Renzo Martens ziet hem en gaat hem slopen. Reverse gentrification, noemt hij dat. De omgekeerde blik blijft werken. De woede ook.
Niet iedereen is Renzo Martens. De aankomende kunstenaars van ArtEZ staan voor een dilemma. Als ze iets aan de wereld willen veranderen met hun werk, moeten ze dan naar Congo met Martens, naar Mali met Malkit Shoshan, naar Papua met Roy Villevoye, naar Benin met Le Grand Cru, naar Polen met Yael Bartana, naar Rojava met Jonas Staal? Of kunnen ze om te beginnen hier in Nederland nieuwe paarden van Troje fabriceren, zoals Hans den Hartog Jager van kunstenaars vraagt? Dat is precies wat Tobias Kokkelmans, dramaturg van theatergroep Wunderbaum, doet. In de Theatermaker schreef hij onlangs over The Art of Impact, het nieuwe fonds voor kunst met maatschappelijk effect: ‘We hebben een aanvraag gedaan voor een vervolgtournee van We doen het wel zelf: een voorstelling die regeringsbeleid in ogenschouw neemt (in dit geval de roemruchte ‘participatiesamenleving’). Met overheidsgeld kunnen we dus diezelfde overheid kritisch bejegenen. Het paard van Troje-idee, zeg maar.’
Het is een verleidelijke strategie. Maar niet bij voorbaat geslaagd. Merijn Oudenampsen, de socioloog die de arena van politiek en kunst voortdurend van kritisch commentaar voorziet, verwijst naar de Gentse architectuuractivisten van BAVO: ‘”Nog nooit werd zoveel expliciet sociaal geëngageerde kunst geproduceerd als vandaag.” Met deze observatie opent BAVO het boek Too Active To Act: cultureel activisme na het einde van de geschiedenis. Om in de daarop volgende honderdvijftig pagina’s dit nieuwe engagement zorgvuldig te fileren. Want, alle goede bedoelingen ten spijt, uiteindelijk bevestigen deze praktijken vooral de status quo. Matthias Pauwels en Gideon Boie van BAVO analyseren de groeiende betrokkenheid van culturele actoren (kunstenaars, maar ook architecten, vormgevers en bemiddelaars) bij allerlei ruimtelijke projecten. Ze vergelijken het met de praktijk van embedded journalism: ‘zoals de ingebedde journalisten verslag doen over de hedendaagse slagvelden vanuit het perspectief van de bezetter, zo maakt een bont leger van uiteenlopende culturele actoren zich vandaag nuttig in de marge van ingrijpende overheids- en marktoperaties’. Het nieuwe engagement is daarmee iets fundamenteel anders dan het oude engagement, dat we kennen van de historische avant-gardes, zo betogen de auteurs. Terwijl de avant-garde haar esthetische kunnen inzette om de status quo te ondermijnen en voorbij te streven, loopt het nieuwe engagement juist netjes in de pas van de vigerende beleidsagenda’s.’
Dat is de keuze. Kunstenaars met de ambitie echt een verschil te maken staan op een driesprong. Je kan meebewegen, soms kritisch, soms volgzaam, met de wereld zoals die is. Je kan in je werk ook laten zien dat er een andere wereld mogelijk is. En je kan besluiten die andere wereld te maken.
Jonas Staal kiest voor dat laatste. Aan het begin van deze studiedag leidden we samen een workshop, waarin hij de studenten vroeg of je op dit moment, nu kunst ontstaat in een wereld vol oorlog en conflict, het Plein van de Vrijheid in Kobane als een kunstwerk kan zien. Even later, voor een zaal die is volgelopen voor het slotdebat, legt hij zijn stellingname uit. Kunst kan de status quo dienen, zegt hij, zoals architect Pi de Bruijn en schilder Ruud van de Wint dat hebben gedaan bij de vormgeving van de Tweede Kamer. Zelf bouwt Staal op dit moment een heel ander parlement: in Rojava, de autonome Koerdische regio in Noord-Syrië. Een cirkelvormige agora zonder hiërarchie, voor een samenleving waar de besluiten van onderop worden genomen, in een revolutionaire democratie die door de wereldpolitiek niet wordt erkend.
Staal is een van de woedende kunstenaars van nu. Hij kiest partij. Niet voor de status quo, niet in de pas met vigerend beleid maar voor een radicaal andere agenda. Zijn eigen autonomie gaat op in die van de beweging die hij steunt. Mogen we zijn werk nog kunst noemen? Zeker, maar eigenlijk doet die vraag niet meer ter zake. Dit is kunst die een nieuwe wereld helpt vormgeven. En daarmee verantwoordelijkheid neemt. Een gruwelijke verantwoordelijkheid. Hoe zichtbaarder de revolutie van Rojava wordt, hoe groter de kans op Turkse bommen.
Dat is de verantwoordelijkheid die steeds meer kunstenaars onder ogen zien. Willen ze het verschil maken, dan moeten ze de arena in: de stad, de samenleving, de oorlog. De studiedag zit er bijna op en de spanning is te snijden. Om me heen zie ik studenten de zaal verlaten. Voor hen ligt hier de toekomst niet. De anderen blijven zitten, met strakke gezichten, zich ervan bewust dat ze een aardverschuiving meemaken.
Als ik na een lange dag terugloop naar het station ligt het Feestaardvarken rustig in de late middagzon. Het werd er twee jaar geleden neergelegd. Dat voelt opeens als een eeuw geleden.
Naar aanleiding van de studiedag ‘Chaos & Conflict’, georganiseerd door het studium generale van ArtEZ hogeschool voor de kunsten, op 12 februari in Arnhem. Videoverslaglegging van de dag: ===studiumgenerale.artez.nl
De tentoonstelling Marres Currents #3 Sightseeing is nog te zien tot 1 april in de Brakke Grond te Amsterdam
related content
people – 26 feb. 2018
Willemijn Kranendonk
people – 11 sep. 2018
Lara Staal
people – 09 nov. 2017
Chris Keulemans
people – 12 feb. 2016
Maarten Doorman
people – 12 feb. 2016
Renzo Martens
people – 12 feb. 2016