Solidariteit heruitvinden / Reinventing Solidarity
Deze tekst is voorgedragen door Joram Kraaijeveld (Platform BK) tijdens het filmprogramma Precarious Nights op 16 december 2019
blog by Joram Kraaijeveld – 06 jan. 2020topic: Precarious Days & Nights
English version below
“Kunst = solidariteit”, is de leus die klonk tijdens protesten in Vlaanderen en Brussel tegen de forse besparingen van de cultuurbegroting, in november 2019 ingezet door minister-president en minister van Cultuur Jan Jambon (N-VA). Maar wat is solidariteit, en hoe is dit concept te gebruiken in de 21ste eeuw?
De Vlaamse besparingen vertonen veel overeenkomsten met de bezuinigingen die staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) doorvoerde in 2011 in Nederland. Zowel Jambon als Zijlstra maakten deel uit van een neoliberale regering met zeer sterke nationalistische sentimenten[1] die nieuwe, hedendaagse kunstproductie als een citroen uitknijpt en grote culturele instellingen overeind houdt om internationale faam te vergaren met nationalistische trots.
In 2011 reageerde de culturele sector in Nederland furieus op de bezuinigingen met protesten zoals de ‘Mars der Beschaving’. Het argument was dat een samenleving zonder kunst geen geciviliseerde samenleving kan zijn. Achteraf bezien was deze reactie wat hoogmoedig en loopt het argument gemakkelijk spaak. Een onkritische gebruik van het beschavingsideaal betekent een voortzetting van de Europese, Westerse moderniteit die onder meer verschillende delen van de wereld op achterstand zet. Achteraf is het natuurlijk makkelijk praten.
Toch is het belangrijk om te constateren dat de reactie in 2011 niet de juiste strategie was. Het was een strategie die wel de verbolgenheid van de culturele sector kanaliseerde maar politiek weinig overtuiging had. De argumenten en de strategie, die nu in Vlaanderen zijn gekozen, lijken sterker. Kunstenaars en cultuurwerkers roepen op tot solidariteit binnen de culturele sector en zijn ook solidair met onder meer ziekenhuizen, scholen en de publieke omroep. Deze strategie – of noem het een overtuiging of maatschappijvisie – is er een van verbinding met maatschappelijke en sociale partijen om leefbaarheid en goede sociale verhoudingen te bepleiten. In plaats van de kunsten als einddoel van de beschaving te zien, is het streven gericht op een solidaire samenleving waarin de kunsten evengoed een plaats heeft, net als zo vele andere belangrijke zaken.
Desolidarisering van solidariteit
Solidariteit is een meerduidig, complex concept dat in verschillende contexten en om diverse redenen wordt gebruikt. Men kan solidair zijn met KOZP groepen, kunstenaars in Vlaanderen, leerkrachten, Greta Thunberg, Zapatistas, mensen uit Palestina, enzovoort. Vakbonden roepen ons op tot solidariteit met arbeiders; politieke partijen riepen vroeger op tot solidariteit met de armlastigen; en de Ambassade van de Noordzee roept op tot solidariteit met alle dode en levende materie in en van de Noordzee.
Doordat het concept van solidariteit voor zoveel verschillende momenten wordt gebruikt, zou solidariteit kunnen worden opgevat als een vaag of onnauwkeurig concept. Je zou kunnen denken dat het een gevoel van saamhorigheid impliceert, een bereidheid om te helpen, of de waarde van sociale verantwoordelijkheid. Hoewel het door de jaren heen verwaterd is, denk ik dat het belangrijk is om het begrip solidariteit opnieuw uit te vinden als een idee van een krachtige sociale band in de eenentwintigste eeuw. Het kan een belangrijk concept zijn om sociale relaties te verbeelden en op te bouwen die sterk zijn maar niet berusten op uitsluitingscriteria.
In een poging om het concept opnieuw uit te vinden, is het van cruciaal belang te begrijpen dat de solidariteit aan kracht heeft ingeboet omdat het neoliberale kapitalisme zowel de sociale structuren als de betekenis ervan heeft verzwakt. Het is een eenvoudige bewering dat het neoliberale project heeft geleid tot een ontmanteling van solidariteit van de openbare gezondheidszorg, het pensioenstelsel, de sociale zekerheid, het openbaar onderwijs, de sociale huisvesting, de openbare rechtsbijstand en alle andere sociale structuren die we met de moderne welvaartsstaat associëren.
Deze sociale structuren vormden een geïnstitutionaliseerde solidariteit om sociale rechten te garanderen met de bedoeling om inclusief te zijn. In principe had iedereen – dat wil zeggen iedere nationale burger – recht op deze sociale structuren. In tegenstelling tot liefdadigheid kreeg iemand geen hulp uit genade van anderen; sociale bijstand was een recht om iemands waardigheid veilig te stellen.
Veel van deze sociale structuren zijn sinds de jaren tachtig geprivatiseerd, uit elkaar getrokken of volgens marktprincipes georganiseerd. Zo is het sociale zekerheidsstelsel voor minder werkenden toegankelijk geworden door de flexibilisering van de arbeidsmarkt. De 1.237.734 freelancers in Nederland – waaronder 106.000 in de culturele en creatieve sector – moeten voor zichzelf zorgen als ze arbeidsongeschikt raken of geen pensioen kunnen opbouwen. Het openbaar onderwijs, met name het hoger onderwijs, is (te) duur geworden voor de lagere klassen. Ziekenhuizen werden bedrijven met winkels voor hun klanten. De pech van chronisch zieken is door het eigen risico niet langer over iedereen verdeeld. En degenen die hulp nodig hebben worden gestigmatiseerd als zielige profiteurs, als de hulpelozen die buiten de sociale orde vallen die wordt beheerst door efficiëntie en ‘individuele verantwoordelijkheid’: een rookgordijn voor concurrentie, rijkdom en macht.
Bij het heruitvinden van het begrip solidariteit is het noodzakelijk om op deze situatie te reageren. Het vernieuwde concept moet een antwoord bieden op het neoliberalisme dat een desolidarisering van onze publieke instellingen en samenleving heeft veroorzaakt. Op de situatie dat hulpbehoevenden een tegenprestatie moeten leveren voor het bijstand, want verplicht vrijwilligerswerk zou niet mogen bestaan.
Dus, hoe te reageren?
Naar mijn mening zijn er twee opties die elkaar kunnen versterken: de eerste is om weerstand te bieden en de tweede is om te vechten tegen het neoliberale project. Aan de ene kant is het belangrijk om weerstand te bieden aan een verdieping van de institutionele vormen van solidariteit door te verdedigen wat er nog over is van deze institutionele structuren. Aan de andere kant is het belangrijk om te strijden tegen de desolidarisering van onze samenlevingen door nieuwe, niet-institutionele solidariteitsstructuren te creëren. Beide strategieën moeten synchroon werken, anders zal het neoliberale project ze tegen elkaar uitspelen. Met andere woorden, het opnieuw uitvinden van solidariteit betekent dat we argumenten zullen vinden om te zeggen dat we zowel publieke, institutionele solidariteit als maatschappelijke, zelfgeorganiseerde solidariteit nodig hebben. We zullen sociale zekerheidsstelsels nodig hebben, evenals broodfondsen; we zullen sociale huisvesting nodig hebben, evenals wooncoöporaties; we zullen een basisinkomen nodig hebben, evenals een eerlijk loon, enzovoort. Beide vormen van solidariteit zullen de individuele verantwoordelijkheden omzetten in collectieve overeenkomsten.
Het pleiten voor beide vormen van solidariteit is het heruitvinden van solidariteit. Uit solidariteit handelen houdt in dat we voor elkaar opkomen, omdat we ons lot in het lot van anderen herkennen. Solidariteit is echter niet gebaseerd op verwantschap, vriendschap, loyaliteit of mededogen. Solidariteit gaat niet gepaard met intimiteit, gemeenschap of liefdadigheid. Solidariteit is geen natuurlijke, hiërarchische, strategische of ongelijke relatie. Integendeel, solidariteit is een gekozen, symmetrische, wederzijdse en wederkerige relatie. Belangrijk is dat de wederkerigheid van solidaristische relaties niet bedoeld is als een eenvoudige uitwisseling; het is niet zo dat je in solidariteit een beetje kan geven en een beetje kan nemen. Solidariteit betekent samenwerking met een diepere betrokkenheid dan nodig is voor eigen behoeften of doelen.[2]
Solidariteit houdt een keuze in, de bereidheid om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen. Hoewel deze keuze evident is in het geval van zelfgeorganiseerde vormen van solidariteit zoals een Broodfonds, wordt de keuze eerder gezien als een privilege (een recht dat gekoppeld is aan burgerschap) in het geval van institutionele vormen van solidariteit zoals sociale zekerheid. Dit onderscheid tussen keuze en privilege is een reden waarom we beide vormen van solidariteit nodig hebben. De zelfgeorganiseerde vormen herinneren ons eraan dat we wel degelijk een keuze hebben en dat de strijd voor een eerlijk loon de moeite waard is. De institutionele vormen herinneren ons eraan dat we wel degelijk rechten hebben en dat de eis van minimum inkomen legitiem is. Als we solidariteit willen, hebben we ook solidariteit tussen deze twee vormen van solidariteit nodig.
Wat betekent dat voor ons, kunstenaars, ontwerpers, docenten?
Deel uitmakend van de 106.000 freelancers in de culturele sector, zijn kunstenaars en ontwerpers vooral afhankelijk van maatschappelijke, zelfgeorganiseerde vormen van solidariteit. Kunstenaars organiseren deze solidariteit in de vorm van Broodfondsen, de richtlijn voor kunstenaarshonoraria en door coöperatief eigendom van woon- en werkruimtes. Dat betekent dat kunstenaars in Nederland enkel op minimale basis afhankelijk zijn van institutionele, publieke solidariteit: alleen voor de gezondheidszorg en eventueel sociale woningbouw. Het is belangrijk om dit te onthouden, want het is een zeer wijdverbreid idee dat kunstenaars profiteurs zijn. Dit is verre van de waarheid, kunstenaars profiteurs noemen is een neoliberale strategie om polarisatie in onze samenlevingen en desolidarisatie van de publieke rol van kunst te creëren.
Wel is er een geschiedenis van publieke, institutionele solidariteit voor kunstenaars, maar die tijd is voorbij. Tussen 1935 en 2011 werd een deel van de Nederlandse overheidsbegroting gereserveerd als sociale bijstand voor kunstenaars. Maar ook toen was deze sociale bijstand een recht om de waardigheid te waarborgen. Sinds 2011 zijn kunstenaars in Nederland niet langer afhankelijk van institutionele solidariteit als het gaat om hun beroep. Elke subsidie, opdracht of verkoop is een professionele transactie tussen twee partijen: de kunstenaar levert een dienst of product tegenover een vergoeding. Vanwege het hardnekkige kader dat kunstenaars profiteurs zijn, moeten kunstenaars solidair zijn en strijden voor een eerlijk inkomen en honorarium.
Gelukkig wordt een eerlijk honorarium gestimuleerd met de honorariumrichtlijn die sinds 2017 van kracht is, een vorm van solidariteit die individuele verantwoordelijkheden heeft omgezet in een collectieve overeenkomst. Als kunstenaars moeten we echter niet alleen vechten voor betere honoraria. Ik ben van mening dat we moeten samenwerken met een diepgaander engagement dan nodig is voor eigenbelang. Als kunstenaars kunnen we ons bestaansrecht als mens opeisen. En als mensen kunnen we onze rechten uitoefenen om kunstenaars te zijn die kritiek kunnen uiten, de werkelijkheid in twijfel kunnen trekken en de stemmen van anderen kunnen laten horen. Met andere woorden, je bent nooit alleen in deze activiteit die we de kunsten noemen en we zullen altijd afhankelijk zijn van anderen. Als kunstenaar is het jouw keuze om deel te nemen aan vormen van solidariteit die sociale relaties creëren die sterk zijn, maar niet berusten op uitsluitingscriteria. Ik zou zeggen dat alle vormen van solidariteit nodig zijn om de positie van de kunsten – en de vele andere sociale waarden en praktijken – in onze samenlevingen te versterken.
1) VVD, CDA en PVV en respectievelijk Open VLD, CD&V en N-VA
2)Voor deze definitie van solidariteit leun ik op de ideeën van filosoof Rahel Jaeggi in haar tekst ‘Solidarity and Indifference’ (2001).
Deze tekst is voorgedragen tijdens Precarious Nights, een filmprogramma van ArtEZ Studium Generale i.s.m. WALTER books en Filmtheater FOCUS, op maandag 16 december 2019. Hieronder de Engelse versie van deze tekst
“Kunst = solidariteit”, is de leus die klonk tijdens protesten in Vlaanderen en Brussel tegen de forse besparingen van de cultuurbegroting, in november 2019 ingezet door minister-president en minister van Cultuur Jan Jambon (N-VA). Maar wat is solidariteit, en hoe is dit concept te gebruiken in de 21ste eeuw?
De Vlaamse besparingen vertonen veel overeenkomsten met de bezuinigingen die staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) doorvoerde in 2011 in Nederland. Zowel Jambon als Zijlstra maakten deel uit van een neoliberale regering met zeer sterke nationalistische sentimenten[1] die nieuwe, hedendaagse kunstproductie als een citroen uitknijpt en grote culturele instellingen overeind houdt om internationale faam te vergaren met nationalistische trots.
In 2011 reageerde de culturele sector in Nederland furieus op de bezuinigingen met protesten zoals de ‘Mars der Beschaving’. Het argument was dat een samenleving zonder kunst geen geciviliseerde samenleving kan zijn. Achteraf bezien was deze reactie wat hoogmoedig en loopt het argument gemakkelijk spaak. Een onkritische gebruik van het beschavingsideaal betekent een voortzetting van de Europese, Westerse moderniteit die onder meer verschillende delen van de wereld op achterstand zet. Achteraf is het natuurlijk makkelijk praten.
Toch is het belangrijk om te constateren dat de reactie in 2011 niet de juiste strategie was. Het was een strategie die wel de verbolgenheid van de culturele sector kanaliseerde maar politiek weinig overtuiging had. De argumenten en de strategie, die nu in Vlaanderen zijn gekozen, lijken sterker. Kunstenaars en cultuurwerkers roepen op tot solidariteit binnen de culturele sector en zijn ook solidair met onder meer ziekenhuizen, scholen en de publieke omroep. Deze strategie – of noem het een overtuiging of maatschappijvisie – is er een van verbinding met maatschappelijke en sociale partijen om leefbaarheid en goede sociale verhoudingen te bepleiten. In plaats van de kunsten als einddoel van de beschaving te zien, is het streven gericht op een solidaire samenleving waarin de kunsten evengoed een plaats heeft, net als zo vele andere belangrijke zaken.
Desolidarisering van solidariteit
Solidariteit is een meerduidig, complex concept dat in verschillende contexten en om diverse redenen wordt gebruikt. Men kan solidair zijn met KOZP groepen, kunstenaars in Vlaanderen, leerkrachten, Greta Thunberg, Zapatistas, mensen uit Palestina, enzovoort. Vakbonden roepen ons op tot solidariteit met arbeiders; politieke partijen riepen vroeger op tot solidariteit met de armlastigen; en de Ambassade van de Noordzee roept op tot solidariteit met alle dode en levende materie in en van de Noordzee.
Doordat het concept van solidariteit voor zoveel verschillende momenten wordt gebruikt, zou solidariteit kunnen worden opgevat als een vaag of onnauwkeurig concept. Je zou kunnen denken dat het een gevoel van saamhorigheid impliceert, een bereidheid om te helpen, of de waarde van sociale verantwoordelijkheid. Hoewel het door de jaren heen verwaterd is, denk ik dat het belangrijk is om het begrip solidariteit opnieuw uit te vinden als een idee van een krachtige sociale band in de eenentwintigste eeuw. Het kan een belangrijk concept zijn om sociale relaties te verbeelden en op te bouwen die sterk zijn maar niet berusten op uitsluitingscriteria.
In een poging om het concept opnieuw uit te vinden, is het van cruciaal belang te begrijpen dat de solidariteit aan kracht heeft ingeboet omdat het neoliberale kapitalisme zowel de sociale structuren als de betekenis ervan heeft verzwakt. Het is een eenvoudige bewering dat het neoliberale project heeft geleid tot een ontmanteling van solidariteit van de openbare gezondheidszorg, het pensioenstelsel, de sociale zekerheid, het openbaar onderwijs, de sociale huisvesting, de openbare rechtsbijstand en alle andere sociale structuren die we met de moderne welvaartsstaat associëren.
Deze sociale structuren vormden een geïnstitutionaliseerde solidariteit om sociale rechten te garanderen met de bedoeling om inclusief te zijn. In principe had iedereen – dat wil zeggen iedere nationale burger – recht op deze sociale structuren. In tegenstelling tot liefdadigheid kreeg iemand geen hulp uit genade van anderen; sociale bijstand was een recht om iemands waardigheid veilig te stellen.
Veel van deze sociale structuren zijn sinds de jaren tachtig geprivatiseerd, uit elkaar getrokken of volgens marktprincipes georganiseerd. Zo is het sociale zekerheidsstelsel voor minder werkenden toegankelijk geworden door de flexibilisering van de arbeidsmarkt. De 1.237.734 freelancers in Nederland – waaronder 106.000 in de culturele en creatieve sector – moeten voor zichzelf zorgen als ze arbeidsongeschikt raken of geen pensioen kunnen opbouwen. Het openbaar onderwijs, met name het hoger onderwijs, is (te) duur geworden voor de lagere klassen. Ziekenhuizen werden bedrijven met winkels voor hun klanten. De pech van chronisch zieken is door het eigen risico niet langer over iedereen verdeeld. En degenen die hulp nodig hebben worden gestigmatiseerd als zielige profiteurs, als de hulpelozen die buiten de sociale orde vallen die wordt beheerst door efficiëntie en ‘individuele verantwoordelijkheid’: een rookgordijn voor concurrentie, rijkdom en macht.
Bij het heruitvinden van het begrip solidariteit is het noodzakelijk om op deze situatie te reageren. Het vernieuwde concept moet een antwoord bieden op het neoliberalisme dat een desolidarisering van onze publieke instellingen en samenleving heeft veroorzaakt. Op de situatie dat hulpbehoevenden een tegenprestatie moeten leveren voor het bijstand, want verplicht vrijwilligerswerk zou niet mogen bestaan.
Dus, hoe te reageren?
Naar mijn mening zijn er twee opties die elkaar kunnen versterken: de eerste is om weerstand te bieden en de tweede is om te vechten tegen het neoliberale project. Aan de ene kant is het belangrijk om weerstand te bieden aan een verdieping van de institutionele vormen van solidariteit door te verdedigen wat er nog over is van deze institutionele structuren. Aan de andere kant is het belangrijk om te strijden tegen de desolidarisering van onze samenlevingen door nieuwe, niet-institutionele solidariteitsstructuren te creëren. Beide strategieën moeten synchroon werken, anders zal het neoliberale project ze tegen elkaar uitspelen. Met andere woorden, het opnieuw uitvinden van solidariteit betekent dat we argumenten zullen vinden om te zeggen dat we zowel publieke, institutionele solidariteit als maatschappelijke, zelfgeorganiseerde solidariteit nodig hebben. We zullen sociale zekerheidsstelsels nodig hebben, evenals broodfondsen; we zullen sociale huisvesting nodig hebben, evenals wooncoöporaties; we zullen een basisinkomen nodig hebben, evenals een eerlijk loon, enzovoort. Beide vormen van solidariteit zullen de individuele verantwoordelijkheden omzetten in collectieve overeenkomsten.
Het pleiten voor beide vormen van solidariteit is het heruitvinden van solidariteit. Uit solidariteit handelen houdt in dat we voor elkaar opkomen, omdat we ons lot in het lot van anderen herkennen. Solidariteit is echter niet gebaseerd op verwantschap, vriendschap, loyaliteit of mededogen. Solidariteit gaat niet gepaard met intimiteit, gemeenschap of liefdadigheid. Solidariteit is geen natuurlijke, hiërarchische, strategische of ongelijke relatie. Integendeel, solidariteit is een gekozen, symmetrische, wederzijdse en wederkerige relatie. Belangrijk is dat de wederkerigheid van solidaristische relaties niet bedoeld is als een eenvoudige uitwisseling; het is niet zo dat je in solidariteit een beetje kan geven en een beetje kan nemen. Solidariteit betekent samenwerking met een diepere betrokkenheid dan nodig is voor eigen behoeften of doelen.[2]
Solidariteit houdt een keuze in, de bereidheid om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen. Hoewel deze keuze evident is in het geval van zelfgeorganiseerde vormen van solidariteit zoals een Broodfonds, wordt de keuze eerder gezien als een privilege (een recht dat gekoppeld is aan burgerschap) in het geval van institutionele vormen van solidariteit zoals sociale zekerheid. Dit onderscheid tussen keuze en privilege is een reden waarom we beide vormen van solidariteit nodig hebben. De zelfgeorganiseerde vormen herinneren ons eraan dat we wel degelijk een keuze hebben en dat de strijd voor een eerlijk loon de moeite waard is. De institutionele vormen herinneren ons eraan dat we wel degelijk rechten hebben en dat de eis van minimum inkomen legitiem is. Als we solidariteit willen, hebben we ook solidariteit tussen deze twee vormen van solidariteit nodig.
Wat betekent dat voor ons, kunstenaars, ontwerpers, docenten?
Deel uitmakend van de 106.000 freelancers in de culturele sector, zijn kunstenaars en ontwerpers vooral afhankelijk van maatschappelijke, zelfgeorganiseerde vormen van solidariteit. Kunstenaars organiseren deze solidariteit in de vorm van Broodfondsen, de richtlijn voor kunstenaarshonoraria en door coöperatief eigendom van woon- en werkruimtes. Dat betekent dat kunstenaars in Nederland enkel op minimale basis afhankelijk zijn van institutionele, publieke solidariteit: alleen voor de gezondheidszorg en eventueel sociale woningbouw. Het is belangrijk om dit te onthouden, want het is een zeer wijdverbreid idee dat kunstenaars profiteurs zijn. Dit is verre van de waarheid, kunstenaars profiteurs noemen is een neoliberale strategie om polarisatie in onze samenlevingen en desolidarisatie van de publieke rol van kunst te creëren.
Wel is er een geschiedenis van publieke, institutionele solidariteit voor kunstenaars, maar die tijd is voorbij. Tussen 1935 en 2011 werd een deel van de Nederlandse overheidsbegroting gereserveerd als sociale bijstand voor kunstenaars. Maar ook toen was deze sociale bijstand een recht om de waardigheid te waarborgen. Sinds 2011 zijn kunstenaars in Nederland niet langer afhankelijk van institutionele solidariteit als het gaat om hun beroep. Elke subsidie, opdracht of verkoop is een professionele transactie tussen twee partijen: de kunstenaar levert een dienst of product tegenover een vergoeding. Vanwege het hardnekkige kader dat kunstenaars profiteurs zijn, moeten kunstenaars solidair zijn en strijden voor een eerlijk inkomen en honorarium.
Gelukkig wordt een eerlijk honorarium gestimuleerd met de honorariumrichtlijn die sinds 2017 van kracht is, een vorm van solidariteit die individuele verantwoordelijkheden heeft omgezet in een collectieve overeenkomst. Als kunstenaars moeten we echter niet alleen vechten voor betere honoraria. Ik ben van mening dat we moeten samenwerken met een diepgaander engagement dan nodig is voor eigenbelang. Als kunstenaars kunnen we ons bestaansrecht als mens opeisen. En als mensen kunnen we onze rechten uitoefenen om kunstenaars te zijn die kritiek kunnen uiten, de werkelijkheid in twijfel kunnen trekken en de stemmen van anderen kunnen laten horen. Met andere woorden, je bent nooit alleen in deze activiteit die we de kunsten noemen en we zullen altijd afhankelijk zijn van anderen. Als kunstenaar is het jouw keuze om deel te nemen aan vormen van solidariteit die sociale relaties creëren die sterk zijn, maar niet berusten op uitsluitingscriteria. Ik zou zeggen dat alle vormen van solidariteit nodig zijn om de positie van de kunsten – en de vele andere sociale waarden en praktijken – in onze samenlevingen te versterken.
1) VVD, CDA en PVV en respectievelijk Open VLD, CD&V en N-VA
2)Voor deze definitie van solidariteit leun ik op de ideeën van filosoof Rahel Jaeggi in haar tekst ‘Solidarity and Indifference’ (2001).
Deze tekst is voorgedragen tijdens Precarious Nights, een filmprogramma van ArtEZ Studium Generale i.s.m. WALTER books en Filmtheater FOCUS, op maandag 16 december 2019. Hieronder de Engelse versie van deze tekst
Reinventing Solidarity
Solidarity is a multi-layered, complex concept that is used in various contexts and for various reasons. One can express solidarity with anti Blackface groups, artists in Flanders, schoolteachers, Greta Thunberg, Zapatistas, people of Palestine, and so forth. Unions call upon us for solidarity with workers; political parties used to call for solidarity with the poor and needy; and the Embassy of the North Sea calls upon solidarity with all dead and living matter in the North Sea.
Because this concept of solidarity is used in so many different occasions, it could be perceived as a fuzzy or imprecise concept. You might think it implies a vague sense of belonging, a readiness to help, or the value of social responsibility. Although watered-down through the years, I believe it is important to reinvent the concept of solidarity as a powerful social bond in the twenty-first century. It might be an important concept to offer ways of imagining and building social relations that are strong, but do not rest upon excluding criteria.
---
In an attempt to reinvent the concept, it is crucial to understand that solidarity has lost traction because the neoliberal project has weakened the social structures as well as the meaning that gave significance to it. It is easy to argue that the neoliberal project has created a desolidarisation of public health care, pension schemes, social security systems, public education, social housing, public legal assistance and all other social structures that we associate with the modern welfare state.
These social structures formed an institutionalized solidarity and guaranteed social rights in a way that was meant to be inclusive. In principle everyone had the right to these social structures; these rights defended people’s self-esteem while depending on social assistance. In contrast to charity, someone did not receive help at the mercy of others; social assistance was a right to secure one’s dignity.
Many of these social structures have been privatized, dissolved or organized according to market principles since the 1980s. For instance, social security systems are no longer accessible for everyone, as the 1.237.734 freelancers in the Netherlands – including 106.000 in the cultural and creative sector – have to take care of themselves when they become unfit for work or don’t have a pension after retirement. Public education, especially higher education, has become too expensive for the lower classes. Hospitals became businesses that opened shop for clients, and the bad-luck of the chronically ill is no longer divided among all. And those who are in need of assistance are stigmatized as outcasts that come under scrutiny, as pitiful freeloaders, as the helpless falling outside the social order that is controlled by efficiency and “individual responsibility”; a smoke curtain for competition, wealth and power.
When reinventing the concept of solidarity, it is imperative to respond to this situation. The renewed concept should respond to our public institutions that force the dependents to have to provide a quid pro quo when receiving support; having to do compulsory voluntary work in return for assistance.
---
So, how to respond?
---
To my mind there are two options that strengthen each other: the first is to resist and the second is to fight against the neoliberal project. On the one hand it is important to resist a deepening erosion of the institutional forms of solidarity by defending what's left of these institutional structures. On the other hand it is important to fight against the desolidarisation of our societies by creating new, non-institutional structures of solidarity. Both of these strategies need to work synchronized, otherwise the neoliberal project will play them off against each other. In other words, to reinvent solidarity means that we will find arguments to say that we need public, institutional solidarity as well as civic, self-organized solidarity. We will need social security systems as well as Bread Funds; we will need social housing as well as housing cooperatives; we will need basic income as well as fair pay, and so forth. Both forms of solidarity will transform individual responsibilities into collective agreements.
---
Arguing for both forms of solidarity is to reinvent solidarity. Acting out of solidarity implies standing up for each other because one recognises one’s own fate in the fate of others. However, solidarity is not based on kinship, friendship, loyalty or compassion. Solidarity does not involve intimacy, community or charity. Solidarity is not a natural, hierarchical, strategic or unequal relationship. On the opposite, solidarity is a chosen, symmetrical, mutual and reciprocal relationship. Importantly, the reciprocity of solidaristic relations is not meant as a simple exchange relation. You don’t give a little and take a little in solidarity. Solidarity means cooperation with a deeper commitment than is necessary for self-interested needs or goals.
Solidarity involves a choice, a willingness to take responsibility for each other. Although this choice is evident in the case of self-organized forms of solidarity such as the Bread Funds, the choice is rather seen as a privilege (linked to citizenship) in the case of institutional forms of solidarity such as social security. This distinction between choice and privilege is a reason why we need both forms of solidarity. The self-organized forms remind us that we do have a choice, and that the fight for fair wages is worthwhile. The institutional forms remind us that we do have rights, and that the claim for fair wages is legitimate. Thus, if we want solidarity at all, we need solidarity between these two forms of solidarity.
---
What does that mean for us, artists, designers, teachers?
---
As part of the 106.000 freelancers in the cultural sector, artists and designers are dependent on civic, self-organized forms of solidarity when it comes to social security, fair pay, pension, and possibly on working and living space as well. Artists organize this solidarity in the form of Bread Funds, the guideline for artists’ fees, and cooperative ownership of a living and working space. Artists in the Netherlands depend on a minimal amount of institutional, public solidarity: health care and possibly social housing. It is important to remember this, because it is a very widespread idea that artists are profiteers. This is far from the truth, calling artists profiteers is a neoliberal strategy to create polarization in our societies and desolidarisation of the public role of art.
There is a history of public, institutional solidarity for artists. For a long time - between 1935 and 2011 - a part of the Dutch national budget was reserved as social assistance for artists. But even then, this social assistance was a right to secure one’s dignity. However, no longer do artists depend on institutional solidarity when it comes to their profession. Every grant, commission or sale is a professional transaction between two parties. Artists should resist the frame that they are profiteers and should always fight for fair pay. Fortunately, fair pay is stimulated with the guideline for artists’ fees, a form of civic and self-organized solidarity.
The guideline is a form of solidarity that transformed individual responsibilities into a collective agreement. However, as artists we should not only fight for better fees. I believe we should cooperate with a deeper commitment than is necessary for self-interested needs. As artists we can claim our right to exist as humans. And as humans we can exercise our rights to be artists that can give critique, question reality, and present the voice of others.
In other words, you are never alone in this activity we call art and we will always be dependent on others. It is your choice to stimulate forms of solidarity that create social relations that are strong but do not rest upon excluding criteria. I would say both form of solidarity are needed to strengthen the position of the arts in our societies.
1)Rahel Jaeggi, ‘Solidarity and Indifference’
Because this concept of solidarity is used in so many different occasions, it could be perceived as a fuzzy or imprecise concept. You might think it implies a vague sense of belonging, a readiness to help, or the value of social responsibility. Although watered-down through the years, I believe it is important to reinvent the concept of solidarity as a powerful social bond in the twenty-first century. It might be an important concept to offer ways of imagining and building social relations that are strong, but do not rest upon excluding criteria.
---
In an attempt to reinvent the concept, it is crucial to understand that solidarity has lost traction because the neoliberal project has weakened the social structures as well as the meaning that gave significance to it. It is easy to argue that the neoliberal project has created a desolidarisation of public health care, pension schemes, social security systems, public education, social housing, public legal assistance and all other social structures that we associate with the modern welfare state.
These social structures formed an institutionalized solidarity and guaranteed social rights in a way that was meant to be inclusive. In principle everyone had the right to these social structures; these rights defended people’s self-esteem while depending on social assistance. In contrast to charity, someone did not receive help at the mercy of others; social assistance was a right to secure one’s dignity.
Many of these social structures have been privatized, dissolved or organized according to market principles since the 1980s. For instance, social security systems are no longer accessible for everyone, as the 1.237.734 freelancers in the Netherlands – including 106.000 in the cultural and creative sector – have to take care of themselves when they become unfit for work or don’t have a pension after retirement. Public education, especially higher education, has become too expensive for the lower classes. Hospitals became businesses that opened shop for clients, and the bad-luck of the chronically ill is no longer divided among all. And those who are in need of assistance are stigmatized as outcasts that come under scrutiny, as pitiful freeloaders, as the helpless falling outside the social order that is controlled by efficiency and “individual responsibility”; a smoke curtain for competition, wealth and power.
When reinventing the concept of solidarity, it is imperative to respond to this situation. The renewed concept should respond to our public institutions that force the dependents to have to provide a quid pro quo when receiving support; having to do compulsory voluntary work in return for assistance.
---
So, how to respond?
---
To my mind there are two options that strengthen each other: the first is to resist and the second is to fight against the neoliberal project. On the one hand it is important to resist a deepening erosion of the institutional forms of solidarity by defending what's left of these institutional structures. On the other hand it is important to fight against the desolidarisation of our societies by creating new, non-institutional structures of solidarity. Both of these strategies need to work synchronized, otherwise the neoliberal project will play them off against each other. In other words, to reinvent solidarity means that we will find arguments to say that we need public, institutional solidarity as well as civic, self-organized solidarity. We will need social security systems as well as Bread Funds; we will need social housing as well as housing cooperatives; we will need basic income as well as fair pay, and so forth. Both forms of solidarity will transform individual responsibilities into collective agreements.
---
Arguing for both forms of solidarity is to reinvent solidarity. Acting out of solidarity implies standing up for each other because one recognises one’s own fate in the fate of others. However, solidarity is not based on kinship, friendship, loyalty or compassion. Solidarity does not involve intimacy, community or charity. Solidarity is not a natural, hierarchical, strategic or unequal relationship. On the opposite, solidarity is a chosen, symmetrical, mutual and reciprocal relationship. Importantly, the reciprocity of solidaristic relations is not meant as a simple exchange relation. You don’t give a little and take a little in solidarity. Solidarity means cooperation with a deeper commitment than is necessary for self-interested needs or goals.
Solidarity involves a choice, a willingness to take responsibility for each other. Although this choice is evident in the case of self-organized forms of solidarity such as the Bread Funds, the choice is rather seen as a privilege (linked to citizenship) in the case of institutional forms of solidarity such as social security. This distinction between choice and privilege is a reason why we need both forms of solidarity. The self-organized forms remind us that we do have a choice, and that the fight for fair wages is worthwhile. The institutional forms remind us that we do have rights, and that the claim for fair wages is legitimate. Thus, if we want solidarity at all, we need solidarity between these two forms of solidarity.
---
What does that mean for us, artists, designers, teachers?
---
As part of the 106.000 freelancers in the cultural sector, artists and designers are dependent on civic, self-organized forms of solidarity when it comes to social security, fair pay, pension, and possibly on working and living space as well. Artists organize this solidarity in the form of Bread Funds, the guideline for artists’ fees, and cooperative ownership of a living and working space. Artists in the Netherlands depend on a minimal amount of institutional, public solidarity: health care and possibly social housing. It is important to remember this, because it is a very widespread idea that artists are profiteers. This is far from the truth, calling artists profiteers is a neoliberal strategy to create polarization in our societies and desolidarisation of the public role of art.
There is a history of public, institutional solidarity for artists. For a long time - between 1935 and 2011 - a part of the Dutch national budget was reserved as social assistance for artists. But even then, this social assistance was a right to secure one’s dignity. However, no longer do artists depend on institutional solidarity when it comes to their profession. Every grant, commission or sale is a professional transaction between two parties. Artists should resist the frame that they are profiteers and should always fight for fair pay. Fortunately, fair pay is stimulated with the guideline for artists’ fees, a form of civic and self-organized solidarity.
The guideline is a form of solidarity that transformed individual responsibilities into a collective agreement. However, as artists we should not only fight for better fees. I believe we should cooperate with a deeper commitment than is necessary for self-interested needs. As artists we can claim our right to exist as humans. And as humans we can exercise our rights to be artists that can give critique, question reality, and present the voice of others.
In other words, you are never alone in this activity we call art and we will always be dependent on others. It is your choice to stimulate forms of solidarity that create social relations that are strong but do not rest upon excluding criteria. I would say both form of solidarity are needed to strengthen the position of the arts in our societies.
1)Rahel Jaeggi, ‘Solidarity and Indifference’
related events
related content
people – 16 dec. 2019
Joram Kraaijeveld
blog Krista Jantowski – 14 dec. 2020