Column Wilhelm Weithkamp, uitgesproken bij U staat hier.
blogColumn, uitgesproken door Wilhelm Weithkamp, directeur ArtEZ academie voor Art & Design Zwolle, bij “U staat hier, over de kunst, de stad en de toekomst”, op 10 november 2016 in Zwolle.
Nu de Donald gewonnen heeft in de USA en we langzamerhand proberen dit feit te begrijpen en te accepteren, wordt het tijd om na te denken over de oorzaken van deze aardverschuiving. Hoe is het mogelijk dat niet alleen een volstrekt amoreel mens maar ook iemand die een grenzeloze verachting heeft voor de democratie verkozen is als president van de grootste democratie van de wereld?
We moeten ons dus gaan bezinnen op onze beschaving. De stad, het thema van dit Studium Generale, is het huis van de beschaving, de plek waar we gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Het Studium Generale is geopend door Henk Oosterling die begon met uit te leggen hoe de publieke ruimte zowel lokaal als globaal is en die heel duidelijk de kunstenaar de taak gaf deze glocal publieke ruimte vorm te geven. Volgens hem is de vraag aan de kunstenaar: hoe sta jij in de publieke ruimte?
De vraag die ik wil stellen is de vraag naar het wezen van die publieke ruimte. Wat is dat eigenlijk, die publieke ruimte? Waar komt die vandaan? En is die aan het veranderen nu het rechts-populisme de macht aan het overnemen is?
Heel kort en ook een beetje populistisch kun je zeggen dat de publieke ruimte er vroeger, zeg maar voor de hoge middeleeuwen, niet bestond. De antieke stad, Rome, Alexandrië, was geen stad waar individuen samen met elkaar verantwoordelijk waren voor de inrichting van de samenleving. Een individu zoals wij die kennen bestond ook niet. Die bestaat pas een kleine duizend jaar en die lijkt met de opkomst van de grote populistische bewegingen van de vorige en de huidige eeuw te verdwijnen. Hoe zag de antieke stad eruit? De antieke stad bestond uit groepen van families, niet uit groepen individuen. Sommige families hadden macht, andere minder macht en daarnaast waren er de volledig machtelozen: de vrouwen, de kinderen en de slaven. De familie was tegelijk ook de religie: de voorouders werden vereerd bij het haardvuur en die voorouders garandeerden de continuïteit van de familie. Een mens werd geboren in een familie en kreeg daarmee een rol in de samenleving. Het is nauwelijks voor te stellen hoe alomvattend zo’n cultuur was en de meest opvallende eigenschap van die antieke cultuur, is die van de natuurlijke ongelijkheid: Je bent een man of een vrouw, geboren in een bepaalde familie of je ben een slaaf. En dat is dat. Je blijft slaaf of de jongste dochter van een arme familie, voorbestemd om te trouwen met een jongen van een andere arme familie. Hoe intelligent of hardwerkend of meedogenloos je ook bent. De ongelijkheid is natuurlijk: de pater familias heeft alle macht over de leden van de familie omdat hij zo geboren is, en niet omdat hij de meest geschikte is om te heersen. Dit is een aristocratische samenleving, geen democratische.
Een individu zoals wij die kennen wordt pas mogelijk als de apostel Paulus stelt dat met de komst van Christus, in het jaar 0, alle mensen voor God aan elkaar gelijk zijn. Dat revolutionaire zaadje groeit in het Westen langzamerhand uit tot het moderne individu dat de mogelijkheid heeft om alles te worden, een engel of een beest. Het individu wordt verantwoordelijk voor zijn eigen handelen en eigen falen. Hij kan zich ontwikkelen tot iets anders dan zijn ouders.
En dan komen er ook theorieën die het ontstaan van de samenleving verklaren als onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Hobbes noemt de samenleving een vorm van wapenstilstand van de oorlog van allen tegen allen. En Jean Jacques Rousseau stelt dat de staat ontstaat omdat we met z’n allen, als verstandige individuen samen een sociaal contract afsluiten. Die cultuurtheorieën zijn begeleiders bij het ontstaan van een cultuur, een stad, waarin de individuen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de stad, het land. Die gezamenlijke verantwoordelijkheid is dus heel uniek voor onze tijd. En is pas mogelijk geworden door dat wij onszelf niet meer in de eerste plaats als leden van een familie zagen, maar als zelfstandige individuen. Dat Westerse individualisme is een enorme overwinning op de aristocratische samenleving. Een zeer langzaam werkende overwinning overigens. Niet alleen is de democratie hierdoor ontstaan, maar ook een wetenschap die steeds nieuwe kennisgebieden opende, een techniek die in zeer korte tijd mensen op de maan zette, een vorm van kunst die de individualiteit vierde.
Maar door de nadruk op de individualiteit, die dus de natuurlijke aristocratische ongelijkheid vervangt door de natuurlijke democratische gelijkheid van de mensen, daardoor ontstaat er een groot probleem met de solidariteit. De Vrijheid en Gelijkheid van de Franse Revolutie zijn makkelijk te benoemen en te versterken door scholing en auteursrechten. Maar de Broederschap blijft altijd problematisch. Wat moeten we doen met mensen die niet gemakkelijk meekunnen met de maatschappelijke ontwikkelingen? Mensen die niet rijk genoeg zijn om scholing te verkrijgen, of die niet intelligent genoeg zijn? De grote globale handelsverdragen van de laatste tijd zijn economisch van voordeel voor de samenleving. We worden er met z’n allen rijker van. Maar er zijn individuele mensen die er armer van worden. De mijnwerkers van Pennsylvania bijvoorbeeld, of degenen die om de een of andere reden niet voldoende scholing hebben gekregen. Dat zijn de mensen die Trump aan een overwinning hebben geholpen. Met individualiteit krijg je de publieke ruimte. Maar zonder broederschap krijg je de neo-liberale samenleving en uit protest daartegen wordt de Brexit geboren en de Donald. En zo wordt de publieke ruimte ook weer afgebroken. Het lijkt er dus op dat we iets gewonnen hebben en iets verloren hebben met ons Westerse individualisme. En dat laatste verlies, het verlies van de solidariteit, breekt ons nu op.
De publieke ruimte is de plek in de stad, in de samenleving, die ontstaat doordat we individuen zijn geworden. De plek waar we gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Maar als die gezamenlijkheid niet meer ervaren wordt, door steeds verder gaande individualiteit, dan verdwijnt de publieke ruimte. Dan wordt ook kunst een speeltje van de mensen met macht en geld. En dat is het einde van de kunst zoals wij die kennen en wat mij betreft ook zoals wij die willen. Dat betekent dat de kunstenaar, de musicus, de danser, de ontwerper en de theatermaker zich moet realiseren wat zij of hij kan bijdragen aan het weer laten ontstaan van een echte publieke ruimte.
Maar dan nu een publieke ruimte die niet alleen op de individualiteit is gebaseerd, maar ook op de relatie tussen die individuen, op de broederschap. De vraag die dan nog overblijft is, wat maakt het dat de kunst iets kan, wat de democratie niet kan bewerken: het laten ontstaan van een nieuwe publieke ruimte waarin naast individuele vrijheid een grote nadruk op solidariteit gelegd wordt?
Ik zou nu bijvoorbeeld interessante en relevante citaten kunnen aanhalen van Friedrich Schiller over de esthetische opvoeding der mensheid. Of een tekst van Rancière over kunst
en openbare ruimte. Maar ik heb een persoonlijk voorbeeld: Een jaar of 10 geleden ben ik lid geworden van een gregoriaans koor onder leiding van Ditty van den Berg, een alumna van het conservatorium hier in Zwolle. Ik kan helemaal niet zingen en de eerste ervaring was al dat zingen een enorm fysieke bezigheid was. Maar na een paar jaar elke week oefenen ontstond er een aantal nieuwe ervaringen: De eerste was de religieuze kant van de gregoriaanse zang, de ervaring dat we de wereld en onszelf niet gemaakt hebben, maar dat er iets anders is dat ons gewild heeft en ons
liefheeft. De tweede ervaring was een sociale: de ervaring dat, wat wij daar in de oude kerk deden, al bijna 1000 jaar op die plek gebeurd is. Daarmee ontstond een ontroering bij mij, en
ook bij de andere leden van het koor, over de verbinding die ontstond, door het zingen van die oude melodieën en teksten met die anderen die voor ons waren en met de velen die nu rondom ons zijn. De derde ervaring was een esthetische: die ervaring kwam het laatst en alleen maar na veel en hard werken en onthouding van alcohol en sigaren: namelijk dat er soms, geheel buiten mijn vermogens en inzet om, een schoonheid ontstond waar ik deel van uit mocht maken. Een muziek die groter was dan ik zelf en waarvan ik de ervaring had dat het mij opriep in plaats van andersom.
Deze ervaringen, en andere die erop lijken, hebben me geleerd dat kunst inderdaad iets is wat de mogelijkheid in zich heeft om mensen met elkaar te verbinden. En omdat het artistieke proces niet louter verbaal-intelligent te werk gaat heeft het mogelijkheden die de democratie niet heeft. Kunst kan dus de publieke ruimte herscheppen tot iets waarin solidariteit naast onze kostbare individuele vrijheden een plek heeft.
Laten we dat dan ook doen, laten we zulke kunst maken!
Nu de Donald gewonnen heeft in de USA en we langzamerhand proberen dit feit te begrijpen en te accepteren, wordt het tijd om na te denken over de oorzaken van deze aardverschuiving. Hoe is het mogelijk dat niet alleen een volstrekt amoreel mens maar ook iemand die een grenzeloze verachting heeft voor de democratie verkozen is als president van de grootste democratie van de wereld?
We moeten ons dus gaan bezinnen op onze beschaving. De stad, het thema van dit Studium Generale, is het huis van de beschaving, de plek waar we gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Het Studium Generale is geopend door Henk Oosterling die begon met uit te leggen hoe de publieke ruimte zowel lokaal als globaal is en die heel duidelijk de kunstenaar de taak gaf deze glocal publieke ruimte vorm te geven. Volgens hem is de vraag aan de kunstenaar: hoe sta jij in de publieke ruimte?
De vraag die ik wil stellen is de vraag naar het wezen van die publieke ruimte. Wat is dat eigenlijk, die publieke ruimte? Waar komt die vandaan? En is die aan het veranderen nu het rechts-populisme de macht aan het overnemen is?
Heel kort en ook een beetje populistisch kun je zeggen dat de publieke ruimte er vroeger, zeg maar voor de hoge middeleeuwen, niet bestond. De antieke stad, Rome, Alexandrië, was geen stad waar individuen samen met elkaar verantwoordelijk waren voor de inrichting van de samenleving. Een individu zoals wij die kennen bestond ook niet. Die bestaat pas een kleine duizend jaar en die lijkt met de opkomst van de grote populistische bewegingen van de vorige en de huidige eeuw te verdwijnen. Hoe zag de antieke stad eruit? De antieke stad bestond uit groepen van families, niet uit groepen individuen. Sommige families hadden macht, andere minder macht en daarnaast waren er de volledig machtelozen: de vrouwen, de kinderen en de slaven. De familie was tegelijk ook de religie: de voorouders werden vereerd bij het haardvuur en die voorouders garandeerden de continuïteit van de familie. Een mens werd geboren in een familie en kreeg daarmee een rol in de samenleving. Het is nauwelijks voor te stellen hoe alomvattend zo’n cultuur was en de meest opvallende eigenschap van die antieke cultuur, is die van de natuurlijke ongelijkheid: Je bent een man of een vrouw, geboren in een bepaalde familie of je ben een slaaf. En dat is dat. Je blijft slaaf of de jongste dochter van een arme familie, voorbestemd om te trouwen met een jongen van een andere arme familie. Hoe intelligent of hardwerkend of meedogenloos je ook bent. De ongelijkheid is natuurlijk: de pater familias heeft alle macht over de leden van de familie omdat hij zo geboren is, en niet omdat hij de meest geschikte is om te heersen. Dit is een aristocratische samenleving, geen democratische.
Een individu zoals wij die kennen wordt pas mogelijk als de apostel Paulus stelt dat met de komst van Christus, in het jaar 0, alle mensen voor God aan elkaar gelijk zijn. Dat revolutionaire zaadje groeit in het Westen langzamerhand uit tot het moderne individu dat de mogelijkheid heeft om alles te worden, een engel of een beest. Het individu wordt verantwoordelijk voor zijn eigen handelen en eigen falen. Hij kan zich ontwikkelen tot iets anders dan zijn ouders.
En dan komen er ook theorieën die het ontstaan van de samenleving verklaren als onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Hobbes noemt de samenleving een vorm van wapenstilstand van de oorlog van allen tegen allen. En Jean Jacques Rousseau stelt dat de staat ontstaat omdat we met z’n allen, als verstandige individuen samen een sociaal contract afsluiten. Die cultuurtheorieën zijn begeleiders bij het ontstaan van een cultuur, een stad, waarin de individuen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de stad, het land. Die gezamenlijke verantwoordelijkheid is dus heel uniek voor onze tijd. En is pas mogelijk geworden door dat wij onszelf niet meer in de eerste plaats als leden van een familie zagen, maar als zelfstandige individuen. Dat Westerse individualisme is een enorme overwinning op de aristocratische samenleving. Een zeer langzaam werkende overwinning overigens. Niet alleen is de democratie hierdoor ontstaan, maar ook een wetenschap die steeds nieuwe kennisgebieden opende, een techniek die in zeer korte tijd mensen op de maan zette, een vorm van kunst die de individualiteit vierde.
Maar door de nadruk op de individualiteit, die dus de natuurlijke aristocratische ongelijkheid vervangt door de natuurlijke democratische gelijkheid van de mensen, daardoor ontstaat er een groot probleem met de solidariteit. De Vrijheid en Gelijkheid van de Franse Revolutie zijn makkelijk te benoemen en te versterken door scholing en auteursrechten. Maar de Broederschap blijft altijd problematisch. Wat moeten we doen met mensen die niet gemakkelijk meekunnen met de maatschappelijke ontwikkelingen? Mensen die niet rijk genoeg zijn om scholing te verkrijgen, of die niet intelligent genoeg zijn? De grote globale handelsverdragen van de laatste tijd zijn economisch van voordeel voor de samenleving. We worden er met z’n allen rijker van. Maar er zijn individuele mensen die er armer van worden. De mijnwerkers van Pennsylvania bijvoorbeeld, of degenen die om de een of andere reden niet voldoende scholing hebben gekregen. Dat zijn de mensen die Trump aan een overwinning hebben geholpen. Met individualiteit krijg je de publieke ruimte. Maar zonder broederschap krijg je de neo-liberale samenleving en uit protest daartegen wordt de Brexit geboren en de Donald. En zo wordt de publieke ruimte ook weer afgebroken. Het lijkt er dus op dat we iets gewonnen hebben en iets verloren hebben met ons Westerse individualisme. En dat laatste verlies, het verlies van de solidariteit, breekt ons nu op.
De publieke ruimte is de plek in de stad, in de samenleving, die ontstaat doordat we individuen zijn geworden. De plek waar we gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Maar als die gezamenlijkheid niet meer ervaren wordt, door steeds verder gaande individualiteit, dan verdwijnt de publieke ruimte. Dan wordt ook kunst een speeltje van de mensen met macht en geld. En dat is het einde van de kunst zoals wij die kennen en wat mij betreft ook zoals wij die willen. Dat betekent dat de kunstenaar, de musicus, de danser, de ontwerper en de theatermaker zich moet realiseren wat zij of hij kan bijdragen aan het weer laten ontstaan van een echte publieke ruimte.
Maar dan nu een publieke ruimte die niet alleen op de individualiteit is gebaseerd, maar ook op de relatie tussen die individuen, op de broederschap. De vraag die dan nog overblijft is, wat maakt het dat de kunst iets kan, wat de democratie niet kan bewerken: het laten ontstaan van een nieuwe publieke ruimte waarin naast individuele vrijheid een grote nadruk op solidariteit gelegd wordt?
Ik zou nu bijvoorbeeld interessante en relevante citaten kunnen aanhalen van Friedrich Schiller over de esthetische opvoeding der mensheid. Of een tekst van Rancière over kunst
en openbare ruimte. Maar ik heb een persoonlijk voorbeeld: Een jaar of 10 geleden ben ik lid geworden van een gregoriaans koor onder leiding van Ditty van den Berg, een alumna van het conservatorium hier in Zwolle. Ik kan helemaal niet zingen en de eerste ervaring was al dat zingen een enorm fysieke bezigheid was. Maar na een paar jaar elke week oefenen ontstond er een aantal nieuwe ervaringen: De eerste was de religieuze kant van de gregoriaanse zang, de ervaring dat we de wereld en onszelf niet gemaakt hebben, maar dat er iets anders is dat ons gewild heeft en ons
liefheeft. De tweede ervaring was een sociale: de ervaring dat, wat wij daar in de oude kerk deden, al bijna 1000 jaar op die plek gebeurd is. Daarmee ontstond een ontroering bij mij, en
ook bij de andere leden van het koor, over de verbinding die ontstond, door het zingen van die oude melodieën en teksten met die anderen die voor ons waren en met de velen die nu rondom ons zijn. De derde ervaring was een esthetische: die ervaring kwam het laatst en alleen maar na veel en hard werken en onthouding van alcohol en sigaren: namelijk dat er soms, geheel buiten mijn vermogens en inzet om, een schoonheid ontstond waar ik deel van uit mocht maken. Een muziek die groter was dan ik zelf en waarvan ik de ervaring had dat het mij opriep in plaats van andersom.
Deze ervaringen, en andere die erop lijken, hebben me geleerd dat kunst inderdaad iets is wat de mogelijkheid in zich heeft om mensen met elkaar te verbinden. En omdat het artistieke proces niet louter verbaal-intelligent te werk gaat heeft het mogelijkheden die de democratie niet heeft. Kunst kan dus de publieke ruimte herscheppen tot iets waarin solidariteit naast onze kostbare individuele vrijheden een plek heeft.
Laten we dat dan ook doen, laten we zulke kunst maken!
related events
10 nov. 2016
You are here
related content
refered to from:
people – 03 apr. 2019