Tegen de hokjesgeest
blogOp verzoek van ArtEZ Studium Generale schreef filosoof Thijs Lijster (auteur van o.m. ‘De Grote Vlucht Inwaarts’) een verslag van het programma Lost in Transtion – Identity in a changing world, dat plaats vond op 16 maart 2017.
Op een prachtige, zonnige lenteochtend zit ik in de trein op weg naar Arnhem, waar zo meteen het symposium van ArtEZ Studium Generale, getiteld Lost in Transition. Identity in a Changing World, plaats gaat vinden. Terwijl ik blader door de krant – het is een dag na de Tweede Kamerverkiezingen en de krant staat vol met nieuws over de uitslagen – zie ik hoe actueel en urgent het thema is dat vandaag centraal staat. De vraag naar onze identiteit lijkt tegenwoordig een collectieve obsessie, in Nederland net zo goed als daarbuiten. Tijdens de verkiezingsdebatten ging het over weinig anders. Er waren politici die zeiden dat we ‘normaal’ moesten doen of anders maar moesten ‘oppleuren’. Er waren politici die graag zouden zien dat schoolkinderen iedere ochtend voor de les (staand!) het Wilhelmus aanheffen. Er waren politici die spraken van een ‘homeopathische verdunning van de Nederlandse cultuur’. Er waren politici die alle moskeeën willen sluiten en korans willen verbieden. Inderdaad, de wereld verandert en als gevolg daarvan lijken veel mensen wanhopig vast te willen houden aan wat ze kennen, aan wat ‘wij’ zijn. Maar wie zijn die ‘wij’, en wie heeft het recht of de macht om vast te stellen wie of wat daar wel en niet toe behoort?
Niet alleen op collectief en politiek niveau is identiteit een vraagstuk. Ook individueel lijken veel mensen te worstelen met de vraag wie ze zijn. “Wees gewoon jezelf”, zo luidt het advies dat we regelmatig gevraagd en ongevraagd te horen krijgen. Maar blijkbaar is dat toch nog niet zo gemakkelijk. Boekwinkels zijn gevuld met ‘zelfhulpboeken’ en je kan tegenwoordig geen tijdschrift openslaan of er staan tips in over hoe je moet zijn of worden wie je bent. We geven bakken geld uit therapeuten en coaches die ons helpen ‘gewoon’ onszelf te zijn, aan dure reizen waarmee we onszelf hopen te vinden, of aan spulletjes waarmee we onszelf kunnen onderscheiden van anderen.
Maar waarom zijn we eigenlijk zo bezig met onszelf? Wat zegt dat over onze tijd? En kunnen de kunsten ons misschien een handje helpen met het zoeken of vinden van onszelf, of ons juist een uitweg bieden uit onze zelf-obsessie? Op het eerste gezicht lijkt dat niet waarschijnlijk, want als je ergens tobbers, navelstaarders, narcisten en verwarde types tegenkomt, dan is dat toch immers wel onder kunstenaars? Zo is althans het beeld dat veel mensen van kunstenaars hebben. Maar dat beeld werd op die zonnige lentedag in Arnhem grondig ontkracht.
Identiteit als onderneming
Een voor de hand liggend antwoord op de vraag waarom we tegenwoordig zo met onze identiteit worstelen, is vanwege het verdwijnen van traditionele gemeenschapsvormen, de kerkgenootschappen, dorpsgemeenschappen, enzovoorts. Een eeuw geleden was het voor veel mensen immers zonneklaar wie of wat ze waren of zouden moeten zijn, omdat dat vanaf geboorte al was bepaald. Je werd geboren als katholiek of socialist, je werd timmerman omdat je vader timmerman was, en als vrouw diende je thuis voor de kinderen te zorgen. Modernisering en democratisering leveren een enorme vrijheid op om zelf te kiezen wie je wilt zijn, en globalisering en media openen onze ogen voor andere culturen. Maar tegelijkertijd is die vrijheid ook beangstigend, want je wordt vervolgens ook zelf verantwoordelijk geacht voor die keuzes.
De zelfhulpindustrie kan dan ook in de eerste plaats gezien worden als een reactie op die keuzestress. Bovendien sluit ze nauw aan bij de wijze waarop we tijdens de afgelopen decennia in de westerse wereld over de verhouding tussen leven en werk zijn gaan denken. Over deze ontwikkeling heb ik het ’s ochtends met de studenten tijdens de workshop die ik voorbereid heb samen met kunstenaar en naamgenoot Thijs Ebbe Fokkens. Onze persoonlijke identiteit lijkt steeds meer gedetermineerd te worden door het economisch systeem waarin we vandaag leven. Ons ‘zelf’ is een koopwaar of een onderneming geworden waarmee we de markt betreden: we investeren in ons ‘menselijk kapitaal’ door ons te scholen, op reis te gaan, of vrijwilligerswerk te doen. Zo ontwikkelen we onze ‘emotionele intelligentie’ en de 21st century skills waarmee we met anderen kunnen concurreren op de arbeidsmarkt. Zelfs over persoonlijke relaties praten we in termen van ‘investeringen’. Zo worden we allemaal een ‘Totaalmens’, zoals ik die in mijn boek De grote vlucht inwaarts beschreef: een persoon die leeft voor zijn werk, en voor wie de grens tussen werk en vrije tijd betekenisloos is geworden. En hoewel deze vervaging door velen met gejuich verwelkomd is (je hebt immers ‘van je hobby je werk gemaakt’), sluipt er tegelijkertijd een venijnige (zelf)exploitatie in: omdat je je volledig identificeert met je werk, omdat alles – zelfs persoonlijke ontwikkeling en relaties – in het teken staan van zo efficiënt mogelijk productie draaien, heb je nooit eens de mogelijkheid om ‘uit’ te staan, om niet te werken, of om iets betekenisvols te doen dat niet functioneel of nuttig is. Niet voor niets kampen we massaal met zelftwijfel, depressies, en burn-out klachten, iets waar later op de dag wetenschapshistoricus Trudy Dehue nog op zou terugkomen.
Uit de discussie blijkt dat velen zich in het verhaal herkennen. Bovendien blijkt het een verhaal dat juist ook op kunstenaars van toepassing is, want, zoals Pascal Gielen zegt: “De nieuwe modelarbeider is een soort kapitalistische karikatuur van de kunstenaar.
Hij is nomadisch, heeft geen negen-tot-vijfmentaliteit, denkt ‘out of the box,’ is multi-inzetbaar, beweegt van project naar project, kan van weinig leven en heeft de potentie om met geringe middelen iets te creëren.” Dat maakt hem of haar echter tegelijk extra kwetsbaar voor de genoemde zelfexploitatie.
Van te voren hebben we de studenten gevraagd om na te denken over ‘vormen van verzet’: hoe kunnen we ons verzetten tegen een dergelijke overheersing van het economisch denken, en hoe kunnen we – letterlijk – vorm geven aan dat verzet? De studenten komen met diverse oude en nieuwe voorbeelden, van dada en surrealisme tot street art en pussy hats. Ook Thijs Ebbe Fokkens noemt diverse voorbeelden in zijn presentatie, waarvan de meest opmerkelijke wel de Franse kunstenaar Abraham Poincheval is, die een week in een steen leefde (nadat hij eerder twee weken in een opgezette beer had gewoond). Vervolgens vragen we de studenten om na de pauze in groepen na te denken over vormen van verzet. Zoals we van te voren al een beetje verwacht hadden, besluit een groep zich tegen de opdracht zelf te verzetten en van het mooie weer te gaan genieten.
De andere groepen komen met bijzondere ideeën. Een groep zet het efficiency-denken nog wat extra aan met een ontwerp voor de ‘Totaalbaby’, die van nature stressbestendig is, en die uiteraard zonder moeder (die daarvoor immers haar carrière zou moeten onderbreken) ter wereld kan komen. Een andere groep stelt zich een wereld voor waarin arbeid niet meer nodig is omdat robots al het werk doen, waardoor mensen volstrekt lethargisch geworden; daarom hebben ze een soort sekte nodig om hun leven van betekenis te voorzien. Uit deze voorstellen blijkt eens te meer dat wat we doen in het dagelijks leven van groot belang is voor onze ideeën over wie we zijn, en voor onze eigenwaarde. Dat is precies waarom we – en kunstenaars wel in het bijzonder – zo kwetsbaar zijn voor nieuwe vormen van uitbuiting.
Geconstrueerde identiteit
We spreken tegenwoordig soms van een ‘fluïde’ of ‘geconstrueerde’ identiteit, waarmee dan bedoeld wordt dat onze identiteit geen vaste, diepliggende kern is, geen eenheid, maar ‘vloeibaar’, en dus voortdurend in beweging en aan verandering onderhevig. De suggestie is dan dat we een grote vrijheid hebben om onze identiteit zelf te ‘kiezen’ en te bewerken. Inderdaad, zoals hierboven al aangegeven biedt de moderne wereld veel mogelijkheden om je eigen pad te kiezen, om te worden wie je wilt zijn. De filosoof Nietzsche zei het al: “Wees meester en vormgever van jezelf”, en IKEA zegt het hem na: “Design your own life.”
Toch worden bij die gedachte tijdens het symposium ook de nodige kritische kanttekeningen geplaatst. In de eerste plaats moeten we de vraag stellen: wie construeert jouw identiteit precies? Doe jij dat zelf, of doen anderen dat samen met jou, of zelfs voor jou? Een simpel voorbeeld: toen ik in Arnhem aankwam, wist ik de weg niet vanaf het station, dus liep ik maar achter een groep meiden aan met kleurrijke jurken, blauwe haren en hippe tassen. ‘Jullie zijn vast op weg naar het ArtEZ congres’, zeg ik als ik ze inhaal bij een kruispunt. ‘Hoe weet u dat?’, vraagt er een verbaasd. Wat ik hiermee zeggen wil: ik identificeerde deze dames als kunststudenten, en hun uiterlijk fungeerde (in dit geval letterlijk) als een wegwijzer voor mij.
Dit is natuurlijk een onschuldig voorbeeld, maar het kan soms ook beklemmend of beperkend zijn om op die wijze, namelijk op basis van uiterlijke kenmerken, door anderen geïdentificeerd te worden. Een identiteit schept verwachtingen: jij bent een x, dus je zult wel y doen/vinden. Denk bijvoorbeeld aan het ‘etnisch profileren’ , dat onlangs nog een publiek debat opleverde nadat rapper Typhoon er de aandacht op vestigde. Een donkere man in een dure auto, dat is verdacht, omdat men kennelijk vermoedt dat die man niet op een eerlijke manier aan die auto is gekomen, of aan het geld om die te kopen.
Het identificeren begint al bij de geboorte, en nog voor we er zelf iets over te zeggen hebben: jongens moeten stoer zijn, meisjes schattig. In de promovideo voor het symposium noemt beeldend kunstenaar en genderactivist Julius Thissen gender een ‘taal’ die we allemaal, bewust of onbewust spreken, maar die we niet altijd even goed begrijpen. Hoewel we in een tijd leven waarin het ‘fluïde’ karakter van gender meer en meer bespreekbaar is geworden, levert dat bij sommigen ook onzekerheid en frustratie op – ben ik wel mannelijk/vrouwelijk genoeg? – en daardoor het benadrukken van de eigen gendernormen. Dat komt niet in de laatste plaats door de verwachtingen van mannelijk- en vrouwelijkheid die door diverse media worden geschapen. Zo laat mediawetenschapper Dan Hassler-Forest bijvoorbeeld zien hoe in Disneyfilms de prinsessen weliswaar vaak de hoofdrol spelen, maar stelselmatig minder regels tekst hebben dan hun mannelijke tegenspelers. Oftewel: meisjes mogen een mooie jurk aan, maar kunnen voor de rest beter hun mond houden.
Ook spoken word artist Donya Batta heeft het tijdens haar indrukwekkende voordracht die middag over de wijze waarop we van kinds af al aan in hokjes worden ingedeeld en hoe daar allerlei gedrag bij hoort. Over de letter ‘v’ in haar paspoort zegt ze: “Deze V kan mij net zo goed kruislings door mijn borst worden geslagen, want deze V is wat ik mijn hele leven zal moeten gaan dragen.” En dan was ze ook nog eens “te bruin” in ons land. “Maar ik ben het niet, ik ben verdomme gewoon mezelf,” aldus Batta, die zich in klare taal afzet tegen de hokjesgeest. In het programmaboekje stelt ze zichzelf voor als een “nongender, polyamoreuze queer, veganist”. Ook een vorm van identificatie, allicht, en misschien is het überhaupt wel onmogelijk om iemand te zijn zonder je met iets of iemand anders te identificeren. Maar in dit geval speelt Batta een spel met gebruikelijke en herkenbare identiteiten, een spel dat ons ook doet nadenken over onze eigen identiteit. Het is een sterk voorbeeld van de wijze waarop kunstenaars in opstand kunnen komen tegen vormen van identificatie.
Een ander sprekend voorbeeld, dat later die middag ter sprake komt in de lezing van kunstenaar Kapwani Kiwanga, is dat van de Koreaanse kunstenaar Nikki S. Lee. In haar Projects 1997-2001 infiltreerde ze diverse subculturen van New York, van latino skaters en punks tot bejaarden en academici. Ze maakte zich hun uiterlijke kenmerken, manieren en bewegingen eigen en liet zich vervolgens door toevallige voorbijgangers met hen fotograferen. Het fascinerende van dit project is ook weer de dubbele beweging van het enerzijds identificeren van een bepaalde groep of subcultuur, en het anderzijds deconstrueren ervan doordat Lee laat zien hoe ze die identiteit als een jas aan en uit kan trekken. Zo maakt ze ons andermaal bewust van het geconstrueerde karakter van onze eigen identiteit.
Identiteitspolitiek
Identiteit is niet alleen een individuele zoektocht of een sociaal gebeuren, maar ook een politieke kwestie. Dat bleek, zoals ik hierboven al noemde, al wel uit de verhitte verkiezingsstrijd over ‘de Nederlandse cultuur’. Al langer zijn identiteitskwesties hete hangijzers in het publiek debat: denk aan de politieke relletjes die uitbraken toen een bekende winkelketen ‘paaseitjes’ ineens ‘verstopeitjes’ ging noemen, of toen een onderwijsinstelling geen kerstbomen wilde plaatsen in de schoolgebouwen, om mensen van andere religies niet tegen het hoofd te stoten. Of denk aan de moeder al dezer discussies: het zwartepietendebat, dat intussen al bijna zelf tot de traditie van het Sinterklaasfeest behoort. Ondertussen lijk je het in discussies over gender niet gauw goed te kunnen doen, want zodra je je solidariteit met LHBT’ers hebt uitgesproken, blijk je alweer een gros aan alternatieven buiten te sluiten (intussen spreekt men van LHBTQQIP2SA).
Lange tijd heb ik me niet zoveel aangetrokken van dergelijke discussies. Ik kon me maar moeilijk inleven zowel in de felle en soms overspannen kritiek van de tegenstanders van zwarte piet, paaseitjes of weigerambtenaren, als in het krampachtig vasthouden aan de traditie. Bovendien bekroop me nog wel eens de gedachte: kom op mensen, kunnen we onze energie niet beter besteden aan écht urgente problemen zoals klimaatopwarming, of de allesvernietigende macht van het grootkapitaal?
Maar laten we eerlijk zijn: ik ben een blanke, hoogopgeleide, heteroseksuele man, en alleen dat al maakt het voor mij al heel eenvoudig om me ironisch te distantiëren van dergelijke discussies. Veel mensen hebben die luxe niet, en voor hen zijn het kwesties die direct raken aan wie ze zijn. Van die bevoorrechte positie werd ik me nog maar weer eens bewust tijdens de lezing van Claudia Caro Sullivan, docent aan de University of California. Zij vertelt over de gevolgen van de verharding van het politieke klimaat in de Verenigde Staten voor haar studenten, die in een voortdurende angst leven om gedeporteerd worden omdat ze niet over de juiste status beschikken. Ook zijzelf, zegt ze, is en blijft ondanks haar verblijfsstatus een ‘body of colour’, wat bijvoorbeeld betekent dat ze bij paspoortcontrole altijd extra gecontroleerd wordt. Het indrukwekkende verhaal van Sullivan maakt duidelijk dat de discussie over identiteit voor velen allerminst vrijblijvend is; dat het een kwestie is waar hun bestaanszekerheid van afhangt. En het maakt nog eens duidelijk hoe bepalend de taal is die in het publieke domein wordt gesproken over identiteit, of meer specifiek over de identiteit van bepaalde minderheidsgroepen. Sullivan, zelf Mexicaanse en getrouwd met een Amerikaans staatsburger, merkt in het leven van alledag, in de blikken van de mensen op straat, de invloed van Donald Trumps verkiezingsretoriek, die immigranten in het algemeen en Mexicanen in het bijzonder collectief als moordenaars en verkrachters, als ‘bad hombres’, wegzette. Identificeren wordt zo het eerste stadium voor een politiek van uitsluiting.
In het aangrijpende verhaal van Sullivan komt helder naar voren dat identificeren altijd een vorm van machtsuitoefening is, zeker als dat door een staat gebeurd. Technologie blijkt daarbij steeds vaker een belangrijke bondgenoot. Daags na de verkiezingsuitslag liet zij de foto’s van die studenten die geen status hadden daarom van de website van de universiteit halen. Dat we op internet onder voortdurend toezicht staan, daar kijkt eigenlijk al niemand meer van op, maar ook buiten de virtuele wereld spant zich een web om ons heen van identificatiemiddelen, van biometrische paspoorten tot met gezichtsherkenningssoftware uitgeruste surveillancecamera’s. Zach Blas, een kunstenaar die eerder die dag door Thijs Ebbe Fokkens in zijn lezing werd aangehaald, thematiseert het bondgenootschap van macht en technologie in zijn werk. Zo ontwerpt Blas zogenaamde ‘face cages’, die de lijnen waarmee biometrische software ons gezicht scannen tastbaar maken, als een zware en koude ijzeren kooi. De ‘face cages’ tonen tegelijk hoe daarmee het ware gezicht van de persoon aan het zicht onttrokken wordt.
In haar lezing feliciteert Claudia Caro Sullivan ‘ons’ Nederlanders met de verkiezingsuitslag, en zegt dat wij nu de ‘leaders of the free world’ zijn. Dat is heel aardig van haar, maar ondertussen hebben hier die politici gewonnen die de loftrompet zongen van onze Nederlandse cultuur. Doorgaans worden er bij die borstklopperij en zelffelicitatie niet alleen bepaalde groepen uitgesloten, maar ook nogal selectief geshopt uit de eigen geschiedenis: er wordt gesproken over zeeheld Michiel de Ruyter en de VOC, over de schilderkunst van Rembrandt, Van Gogh en Mondriaan. Voor het gemak vergeet men de eeuwen van exploitatie en onderdrukking die ook bij de eigen geschiedenis horen. Daarop wijst Jennifer Tosh, die de Black Heritage Tour in de binnenstad van Amsterdam en andere steden ontwikkelde, om te wijzen op de verborgen stukken geschiedenis – de geschiedenis van haar voorouders – die ons in onze alledaagse omgeving omringen, maar waar we regelmatig blind en doof voor zijn. Tijdens haar verhaal moet ik denken aan een citaat van de filosoof Walter Benjamin: “Er is geen document van cultuur dat niet tegelijk een document van barbarij is.”
Chris Keulemans, die haar interviewt, heeft ooit deelgenomen aan de tour, en vertelt hoezeer hij onder de indruk was, maar ook hoe verschrikkelijk het is dat hij nu nooit meer onbevangen kan genieten van zijn stad Amsterdam. Toch is dat niet waar het Tosh om te doen was. Het gaat er, zo zegt ze, niet om een groep slachtoffers te creëren, en een andere groep te demoniseren, maar om het volledige verhaal vertellen. “I invite people to be comfortable in feeling uncomfortable.” Als je het wilt hebben over de Nederlandse cultuur, of de Nederlandse identiteit, dan hoort de geschiedenis van de gekleurde mensen die hier zeker sinds de 16e eeuw woonden ook bij. Zoals Tosh het verwoordt op haar website: een gezamenlijke toekomst scheppen kan alleen door de geschiedenis te delen.
In een afsluitend gesprek tussen Tosh, Kapwani Kiwanga, en designtheoreticus Rosa ter Velde wordt nog eens onderstreept hoe nauw identiteit samenhangt met macht en ideologie. Maar, aldus Kiwanga, ook met verbeelding, en juist als het daar om gaat kan de kunst een belangrijke rol spelen. Identiteit is immers eerst en vooral een verhaal dat we onszelf en elkaar vertellen, en dat opent tegelijk de mogelijkheid dat wij invloed kunnen uitoefenen op dat verhaal en hoe het verteld wordt.
Voorwaarts
Op mijn weg terug naar huis ben ik weer een stuk hoopvoller over de wereld dan toen ik ’s ochtends in de krant las over de verkiezingsuitslag. Van te voren had ik er eerlijk gezegd ietwat tegenop gezien om een dag lang over het thema identiteit te praten en na te denken. De focus op het eigen zelf is maar al te vaak een symptoom van wat ik ‘de grote vlucht inwaarts’ noem: het je afwenden van de boze buitenwereld, die we in toenemende mate zijn gaan beschouwen als iets gevaarlijks waarover we geen controle hebben, en jezelf terugtrekken in de veilige comfort zone van de eigen identiteit. Maar wat ik vandaag heb gezien en gehoord, in de vele lezingen, performances en gesprekken met studenten, stond daar mijlenver vandaan. Het reflecteren over identiteit – over de vraag wie ‘ik’ ben, wie ‘wij’ zijn – hoeft klaarblijkelijk niet noodzakelijkerwijs te verzanden in narcisme en navelstaarderij. Integendeel, juist door met identiteiten te experimenteren openen kunstenaars ons dikwijls de ogen voor de ander. Ze maken van identiteit een publieke zaak, door ons de ingebakken manier te tonen waarop we identificeren, en de wijze waarop we ons laten identificeren. Ze tonen de verborgen machtsmechanismen in de eigen identiteitsvorming en de vormen van identificatie door anderen of door de staat. Daar kan in de beste gevallen een emancipatoire kracht van uit gaan: het bewust worden van die macht is immers de eerste stap in de richting van verzet. Het doel van die emancipatie, van dat verzet, is de erkenning van verschillen, met het paradoxale resultaat dat identiteit er uiteindelijk niet meer toe doet.
Thijs Lijster is docent kunst- en cultuurfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Vorig jaar publiceerde hij de essaybundel De grote vlucht inwaarts. Essays over cultuur in een onoverzichtelijke wereld (Bezige Bij).
Dit artikel verscheen ook in de Mr. Motley.
(foto Thijs Lijster: Marc Schoeters)
Op een prachtige, zonnige lenteochtend zit ik in de trein op weg naar Arnhem, waar zo meteen het symposium van ArtEZ Studium Generale, getiteld Lost in Transition. Identity in a Changing World, plaats gaat vinden. Terwijl ik blader door de krant – het is een dag na de Tweede Kamerverkiezingen en de krant staat vol met nieuws over de uitslagen – zie ik hoe actueel en urgent het thema is dat vandaag centraal staat. De vraag naar onze identiteit lijkt tegenwoordig een collectieve obsessie, in Nederland net zo goed als daarbuiten. Tijdens de verkiezingsdebatten ging het over weinig anders. Er waren politici die zeiden dat we ‘normaal’ moesten doen of anders maar moesten ‘oppleuren’. Er waren politici die graag zouden zien dat schoolkinderen iedere ochtend voor de les (staand!) het Wilhelmus aanheffen. Er waren politici die spraken van een ‘homeopathische verdunning van de Nederlandse cultuur’. Er waren politici die alle moskeeën willen sluiten en korans willen verbieden. Inderdaad, de wereld verandert en als gevolg daarvan lijken veel mensen wanhopig vast te willen houden aan wat ze kennen, aan wat ‘wij’ zijn. Maar wie zijn die ‘wij’, en wie heeft het recht of de macht om vast te stellen wie of wat daar wel en niet toe behoort?
Niet alleen op collectief en politiek niveau is identiteit een vraagstuk. Ook individueel lijken veel mensen te worstelen met de vraag wie ze zijn. “Wees gewoon jezelf”, zo luidt het advies dat we regelmatig gevraagd en ongevraagd te horen krijgen. Maar blijkbaar is dat toch nog niet zo gemakkelijk. Boekwinkels zijn gevuld met ‘zelfhulpboeken’ en je kan tegenwoordig geen tijdschrift openslaan of er staan tips in over hoe je moet zijn of worden wie je bent. We geven bakken geld uit therapeuten en coaches die ons helpen ‘gewoon’ onszelf te zijn, aan dure reizen waarmee we onszelf hopen te vinden, of aan spulletjes waarmee we onszelf kunnen onderscheiden van anderen.
Maar waarom zijn we eigenlijk zo bezig met onszelf? Wat zegt dat over onze tijd? En kunnen de kunsten ons misschien een handje helpen met het zoeken of vinden van onszelf, of ons juist een uitweg bieden uit onze zelf-obsessie? Op het eerste gezicht lijkt dat niet waarschijnlijk, want als je ergens tobbers, navelstaarders, narcisten en verwarde types tegenkomt, dan is dat toch immers wel onder kunstenaars? Zo is althans het beeld dat veel mensen van kunstenaars hebben. Maar dat beeld werd op die zonnige lentedag in Arnhem grondig ontkracht.
Identiteit als onderneming
Een voor de hand liggend antwoord op de vraag waarom we tegenwoordig zo met onze identiteit worstelen, is vanwege het verdwijnen van traditionele gemeenschapsvormen, de kerkgenootschappen, dorpsgemeenschappen, enzovoorts. Een eeuw geleden was het voor veel mensen immers zonneklaar wie of wat ze waren of zouden moeten zijn, omdat dat vanaf geboorte al was bepaald. Je werd geboren als katholiek of socialist, je werd timmerman omdat je vader timmerman was, en als vrouw diende je thuis voor de kinderen te zorgen. Modernisering en democratisering leveren een enorme vrijheid op om zelf te kiezen wie je wilt zijn, en globalisering en media openen onze ogen voor andere culturen. Maar tegelijkertijd is die vrijheid ook beangstigend, want je wordt vervolgens ook zelf verantwoordelijk geacht voor die keuzes.
De zelfhulpindustrie kan dan ook in de eerste plaats gezien worden als een reactie op die keuzestress. Bovendien sluit ze nauw aan bij de wijze waarop we tijdens de afgelopen decennia in de westerse wereld over de verhouding tussen leven en werk zijn gaan denken. Over deze ontwikkeling heb ik het ’s ochtends met de studenten tijdens de workshop die ik voorbereid heb samen met kunstenaar en naamgenoot Thijs Ebbe Fokkens. Onze persoonlijke identiteit lijkt steeds meer gedetermineerd te worden door het economisch systeem waarin we vandaag leven. Ons ‘zelf’ is een koopwaar of een onderneming geworden waarmee we de markt betreden: we investeren in ons ‘menselijk kapitaal’ door ons te scholen, op reis te gaan, of vrijwilligerswerk te doen. Zo ontwikkelen we onze ‘emotionele intelligentie’ en de 21st century skills waarmee we met anderen kunnen concurreren op de arbeidsmarkt. Zelfs over persoonlijke relaties praten we in termen van ‘investeringen’. Zo worden we allemaal een ‘Totaalmens’, zoals ik die in mijn boek De grote vlucht inwaarts beschreef: een persoon die leeft voor zijn werk, en voor wie de grens tussen werk en vrije tijd betekenisloos is geworden. En hoewel deze vervaging door velen met gejuich verwelkomd is (je hebt immers ‘van je hobby je werk gemaakt’), sluipt er tegelijkertijd een venijnige (zelf)exploitatie in: omdat je je volledig identificeert met je werk, omdat alles – zelfs persoonlijke ontwikkeling en relaties – in het teken staan van zo efficiënt mogelijk productie draaien, heb je nooit eens de mogelijkheid om ‘uit’ te staan, om niet te werken, of om iets betekenisvols te doen dat niet functioneel of nuttig is. Niet voor niets kampen we massaal met zelftwijfel, depressies, en burn-out klachten, iets waar later op de dag wetenschapshistoricus Trudy Dehue nog op zou terugkomen.
Uit de discussie blijkt dat velen zich in het verhaal herkennen. Bovendien blijkt het een verhaal dat juist ook op kunstenaars van toepassing is, want, zoals Pascal Gielen zegt: “De nieuwe modelarbeider is een soort kapitalistische karikatuur van de kunstenaar.
Hij is nomadisch, heeft geen negen-tot-vijfmentaliteit, denkt ‘out of the box,’ is multi-inzetbaar, beweegt van project naar project, kan van weinig leven en heeft de potentie om met geringe middelen iets te creëren.” Dat maakt hem of haar echter tegelijk extra kwetsbaar voor de genoemde zelfexploitatie.
Van te voren hebben we de studenten gevraagd om na te denken over ‘vormen van verzet’: hoe kunnen we ons verzetten tegen een dergelijke overheersing van het economisch denken, en hoe kunnen we – letterlijk – vorm geven aan dat verzet? De studenten komen met diverse oude en nieuwe voorbeelden, van dada en surrealisme tot street art en pussy hats. Ook Thijs Ebbe Fokkens noemt diverse voorbeelden in zijn presentatie, waarvan de meest opmerkelijke wel de Franse kunstenaar Abraham Poincheval is, die een week in een steen leefde (nadat hij eerder twee weken in een opgezette beer had gewoond). Vervolgens vragen we de studenten om na de pauze in groepen na te denken over vormen van verzet. Zoals we van te voren al een beetje verwacht hadden, besluit een groep zich tegen de opdracht zelf te verzetten en van het mooie weer te gaan genieten.
De andere groepen komen met bijzondere ideeën. Een groep zet het efficiency-denken nog wat extra aan met een ontwerp voor de ‘Totaalbaby’, die van nature stressbestendig is, en die uiteraard zonder moeder (die daarvoor immers haar carrière zou moeten onderbreken) ter wereld kan komen. Een andere groep stelt zich een wereld voor waarin arbeid niet meer nodig is omdat robots al het werk doen, waardoor mensen volstrekt lethargisch geworden; daarom hebben ze een soort sekte nodig om hun leven van betekenis te voorzien. Uit deze voorstellen blijkt eens te meer dat wat we doen in het dagelijks leven van groot belang is voor onze ideeën over wie we zijn, en voor onze eigenwaarde. Dat is precies waarom we – en kunstenaars wel in het bijzonder – zo kwetsbaar zijn voor nieuwe vormen van uitbuiting.
Geconstrueerde identiteit
We spreken tegenwoordig soms van een ‘fluïde’ of ‘geconstrueerde’ identiteit, waarmee dan bedoeld wordt dat onze identiteit geen vaste, diepliggende kern is, geen eenheid, maar ‘vloeibaar’, en dus voortdurend in beweging en aan verandering onderhevig. De suggestie is dan dat we een grote vrijheid hebben om onze identiteit zelf te ‘kiezen’ en te bewerken. Inderdaad, zoals hierboven al aangegeven biedt de moderne wereld veel mogelijkheden om je eigen pad te kiezen, om te worden wie je wilt zijn. De filosoof Nietzsche zei het al: “Wees meester en vormgever van jezelf”, en IKEA zegt het hem na: “Design your own life.”
Toch worden bij die gedachte tijdens het symposium ook de nodige kritische kanttekeningen geplaatst. In de eerste plaats moeten we de vraag stellen: wie construeert jouw identiteit precies? Doe jij dat zelf, of doen anderen dat samen met jou, of zelfs voor jou? Een simpel voorbeeld: toen ik in Arnhem aankwam, wist ik de weg niet vanaf het station, dus liep ik maar achter een groep meiden aan met kleurrijke jurken, blauwe haren en hippe tassen. ‘Jullie zijn vast op weg naar het ArtEZ congres’, zeg ik als ik ze inhaal bij een kruispunt. ‘Hoe weet u dat?’, vraagt er een verbaasd. Wat ik hiermee zeggen wil: ik identificeerde deze dames als kunststudenten, en hun uiterlijk fungeerde (in dit geval letterlijk) als een wegwijzer voor mij.
Dit is natuurlijk een onschuldig voorbeeld, maar het kan soms ook beklemmend of beperkend zijn om op die wijze, namelijk op basis van uiterlijke kenmerken, door anderen geïdentificeerd te worden. Een identiteit schept verwachtingen: jij bent een x, dus je zult wel y doen/vinden. Denk bijvoorbeeld aan het ‘etnisch profileren’ , dat onlangs nog een publiek debat opleverde nadat rapper Typhoon er de aandacht op vestigde. Een donkere man in een dure auto, dat is verdacht, omdat men kennelijk vermoedt dat die man niet op een eerlijke manier aan die auto is gekomen, of aan het geld om die te kopen.
Het identificeren begint al bij de geboorte, en nog voor we er zelf iets over te zeggen hebben: jongens moeten stoer zijn, meisjes schattig. In de promovideo voor het symposium noemt beeldend kunstenaar en genderactivist Julius Thissen gender een ‘taal’ die we allemaal, bewust of onbewust spreken, maar die we niet altijd even goed begrijpen. Hoewel we in een tijd leven waarin het ‘fluïde’ karakter van gender meer en meer bespreekbaar is geworden, levert dat bij sommigen ook onzekerheid en frustratie op – ben ik wel mannelijk/vrouwelijk genoeg? – en daardoor het benadrukken van de eigen gendernormen. Dat komt niet in de laatste plaats door de verwachtingen van mannelijk- en vrouwelijkheid die door diverse media worden geschapen. Zo laat mediawetenschapper Dan Hassler-Forest bijvoorbeeld zien hoe in Disneyfilms de prinsessen weliswaar vaak de hoofdrol spelen, maar stelselmatig minder regels tekst hebben dan hun mannelijke tegenspelers. Oftewel: meisjes mogen een mooie jurk aan, maar kunnen voor de rest beter hun mond houden.
Ook spoken word artist Donya Batta heeft het tijdens haar indrukwekkende voordracht die middag over de wijze waarop we van kinds af al aan in hokjes worden ingedeeld en hoe daar allerlei gedrag bij hoort. Over de letter ‘v’ in haar paspoort zegt ze: “Deze V kan mij net zo goed kruislings door mijn borst worden geslagen, want deze V is wat ik mijn hele leven zal moeten gaan dragen.” En dan was ze ook nog eens “te bruin” in ons land. “Maar ik ben het niet, ik ben verdomme gewoon mezelf,” aldus Batta, die zich in klare taal afzet tegen de hokjesgeest. In het programmaboekje stelt ze zichzelf voor als een “nongender, polyamoreuze queer, veganist”. Ook een vorm van identificatie, allicht, en misschien is het überhaupt wel onmogelijk om iemand te zijn zonder je met iets of iemand anders te identificeren. Maar in dit geval speelt Batta een spel met gebruikelijke en herkenbare identiteiten, een spel dat ons ook doet nadenken over onze eigen identiteit. Het is een sterk voorbeeld van de wijze waarop kunstenaars in opstand kunnen komen tegen vormen van identificatie.
Een ander sprekend voorbeeld, dat later die middag ter sprake komt in de lezing van kunstenaar Kapwani Kiwanga, is dat van de Koreaanse kunstenaar Nikki S. Lee. In haar Projects 1997-2001 infiltreerde ze diverse subculturen van New York, van latino skaters en punks tot bejaarden en academici. Ze maakte zich hun uiterlijke kenmerken, manieren en bewegingen eigen en liet zich vervolgens door toevallige voorbijgangers met hen fotograferen. Het fascinerende van dit project is ook weer de dubbele beweging van het enerzijds identificeren van een bepaalde groep of subcultuur, en het anderzijds deconstrueren ervan doordat Lee laat zien hoe ze die identiteit als een jas aan en uit kan trekken. Zo maakt ze ons andermaal bewust van het geconstrueerde karakter van onze eigen identiteit.
Identiteitspolitiek
Identiteit is niet alleen een individuele zoektocht of een sociaal gebeuren, maar ook een politieke kwestie. Dat bleek, zoals ik hierboven al noemde, al wel uit de verhitte verkiezingsstrijd over ‘de Nederlandse cultuur’. Al langer zijn identiteitskwesties hete hangijzers in het publiek debat: denk aan de politieke relletjes die uitbraken toen een bekende winkelketen ‘paaseitjes’ ineens ‘verstopeitjes’ ging noemen, of toen een onderwijsinstelling geen kerstbomen wilde plaatsen in de schoolgebouwen, om mensen van andere religies niet tegen het hoofd te stoten. Of denk aan de moeder al dezer discussies: het zwartepietendebat, dat intussen al bijna zelf tot de traditie van het Sinterklaasfeest behoort. Ondertussen lijk je het in discussies over gender niet gauw goed te kunnen doen, want zodra je je solidariteit met LHBT’ers hebt uitgesproken, blijk je alweer een gros aan alternatieven buiten te sluiten (intussen spreekt men van LHBTQQIP2SA).
Lange tijd heb ik me niet zoveel aangetrokken van dergelijke discussies. Ik kon me maar moeilijk inleven zowel in de felle en soms overspannen kritiek van de tegenstanders van zwarte piet, paaseitjes of weigerambtenaren, als in het krampachtig vasthouden aan de traditie. Bovendien bekroop me nog wel eens de gedachte: kom op mensen, kunnen we onze energie niet beter besteden aan écht urgente problemen zoals klimaatopwarming, of de allesvernietigende macht van het grootkapitaal?
Maar laten we eerlijk zijn: ik ben een blanke, hoogopgeleide, heteroseksuele man, en alleen dat al maakt het voor mij al heel eenvoudig om me ironisch te distantiëren van dergelijke discussies. Veel mensen hebben die luxe niet, en voor hen zijn het kwesties die direct raken aan wie ze zijn. Van die bevoorrechte positie werd ik me nog maar weer eens bewust tijdens de lezing van Claudia Caro Sullivan, docent aan de University of California. Zij vertelt over de gevolgen van de verharding van het politieke klimaat in de Verenigde Staten voor haar studenten, die in een voortdurende angst leven om gedeporteerd worden omdat ze niet over de juiste status beschikken. Ook zijzelf, zegt ze, is en blijft ondanks haar verblijfsstatus een ‘body of colour’, wat bijvoorbeeld betekent dat ze bij paspoortcontrole altijd extra gecontroleerd wordt. Het indrukwekkende verhaal van Sullivan maakt duidelijk dat de discussie over identiteit voor velen allerminst vrijblijvend is; dat het een kwestie is waar hun bestaanszekerheid van afhangt. En het maakt nog eens duidelijk hoe bepalend de taal is die in het publieke domein wordt gesproken over identiteit, of meer specifiek over de identiteit van bepaalde minderheidsgroepen. Sullivan, zelf Mexicaanse en getrouwd met een Amerikaans staatsburger, merkt in het leven van alledag, in de blikken van de mensen op straat, de invloed van Donald Trumps verkiezingsretoriek, die immigranten in het algemeen en Mexicanen in het bijzonder collectief als moordenaars en verkrachters, als ‘bad hombres’, wegzette. Identificeren wordt zo het eerste stadium voor een politiek van uitsluiting.
In het aangrijpende verhaal van Sullivan komt helder naar voren dat identificeren altijd een vorm van machtsuitoefening is, zeker als dat door een staat gebeurd. Technologie blijkt daarbij steeds vaker een belangrijke bondgenoot. Daags na de verkiezingsuitslag liet zij de foto’s van die studenten die geen status hadden daarom van de website van de universiteit halen. Dat we op internet onder voortdurend toezicht staan, daar kijkt eigenlijk al niemand meer van op, maar ook buiten de virtuele wereld spant zich een web om ons heen van identificatiemiddelen, van biometrische paspoorten tot met gezichtsherkenningssoftware uitgeruste surveillancecamera’s. Zach Blas, een kunstenaar die eerder die dag door Thijs Ebbe Fokkens in zijn lezing werd aangehaald, thematiseert het bondgenootschap van macht en technologie in zijn werk. Zo ontwerpt Blas zogenaamde ‘face cages’, die de lijnen waarmee biometrische software ons gezicht scannen tastbaar maken, als een zware en koude ijzeren kooi. De ‘face cages’ tonen tegelijk hoe daarmee het ware gezicht van de persoon aan het zicht onttrokken wordt.
In haar lezing feliciteert Claudia Caro Sullivan ‘ons’ Nederlanders met de verkiezingsuitslag, en zegt dat wij nu de ‘leaders of the free world’ zijn. Dat is heel aardig van haar, maar ondertussen hebben hier die politici gewonnen die de loftrompet zongen van onze Nederlandse cultuur. Doorgaans worden er bij die borstklopperij en zelffelicitatie niet alleen bepaalde groepen uitgesloten, maar ook nogal selectief geshopt uit de eigen geschiedenis: er wordt gesproken over zeeheld Michiel de Ruyter en de VOC, over de schilderkunst van Rembrandt, Van Gogh en Mondriaan. Voor het gemak vergeet men de eeuwen van exploitatie en onderdrukking die ook bij de eigen geschiedenis horen. Daarop wijst Jennifer Tosh, die de Black Heritage Tour in de binnenstad van Amsterdam en andere steden ontwikkelde, om te wijzen op de verborgen stukken geschiedenis – de geschiedenis van haar voorouders – die ons in onze alledaagse omgeving omringen, maar waar we regelmatig blind en doof voor zijn. Tijdens haar verhaal moet ik denken aan een citaat van de filosoof Walter Benjamin: “Er is geen document van cultuur dat niet tegelijk een document van barbarij is.”
Chris Keulemans, die haar interviewt, heeft ooit deelgenomen aan de tour, en vertelt hoezeer hij onder de indruk was, maar ook hoe verschrikkelijk het is dat hij nu nooit meer onbevangen kan genieten van zijn stad Amsterdam. Toch is dat niet waar het Tosh om te doen was. Het gaat er, zo zegt ze, niet om een groep slachtoffers te creëren, en een andere groep te demoniseren, maar om het volledige verhaal vertellen. “I invite people to be comfortable in feeling uncomfortable.” Als je het wilt hebben over de Nederlandse cultuur, of de Nederlandse identiteit, dan hoort de geschiedenis van de gekleurde mensen die hier zeker sinds de 16e eeuw woonden ook bij. Zoals Tosh het verwoordt op haar website: een gezamenlijke toekomst scheppen kan alleen door de geschiedenis te delen.
In een afsluitend gesprek tussen Tosh, Kapwani Kiwanga, en designtheoreticus Rosa ter Velde wordt nog eens onderstreept hoe nauw identiteit samenhangt met macht en ideologie. Maar, aldus Kiwanga, ook met verbeelding, en juist als het daar om gaat kan de kunst een belangrijke rol spelen. Identiteit is immers eerst en vooral een verhaal dat we onszelf en elkaar vertellen, en dat opent tegelijk de mogelijkheid dat wij invloed kunnen uitoefenen op dat verhaal en hoe het verteld wordt.
Voorwaarts
Op mijn weg terug naar huis ben ik weer een stuk hoopvoller over de wereld dan toen ik ’s ochtends in de krant las over de verkiezingsuitslag. Van te voren had ik er eerlijk gezegd ietwat tegenop gezien om een dag lang over het thema identiteit te praten en na te denken. De focus op het eigen zelf is maar al te vaak een symptoom van wat ik ‘de grote vlucht inwaarts’ noem: het je afwenden van de boze buitenwereld, die we in toenemende mate zijn gaan beschouwen als iets gevaarlijks waarover we geen controle hebben, en jezelf terugtrekken in de veilige comfort zone van de eigen identiteit. Maar wat ik vandaag heb gezien en gehoord, in de vele lezingen, performances en gesprekken met studenten, stond daar mijlenver vandaan. Het reflecteren over identiteit – over de vraag wie ‘ik’ ben, wie ‘wij’ zijn – hoeft klaarblijkelijk niet noodzakelijkerwijs te verzanden in narcisme en navelstaarderij. Integendeel, juist door met identiteiten te experimenteren openen kunstenaars ons dikwijls de ogen voor de ander. Ze maken van identiteit een publieke zaak, door ons de ingebakken manier te tonen waarop we identificeren, en de wijze waarop we ons laten identificeren. Ze tonen de verborgen machtsmechanismen in de eigen identiteitsvorming en de vormen van identificatie door anderen of door de staat. Daar kan in de beste gevallen een emancipatoire kracht van uit gaan: het bewust worden van die macht is immers de eerste stap in de richting van verzet. Het doel van die emancipatie, van dat verzet, is de erkenning van verschillen, met het paradoxale resultaat dat identiteit er uiteindelijk niet meer toe doet.
Thijs Lijster is docent kunst- en cultuurfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Vorig jaar publiceerde hij de essaybundel De grote vlucht inwaarts. Essays over cultuur in een onoverzichtelijke wereld (Bezige Bij).
Dit artikel verscheen ook in de Mr. Motley.
(foto Thijs Lijster: Marc Schoeters)
events: