Sinds een paar maanden bestaan mijn maandagavonden uit zweterige bokshandschoenen, pijnlijke knieën en een trainer die me op de zak (en zijn eigen maag en schouders) laat rammen tot ik niet meer kan. Het voelt lekker. Het voelt goed om alle opgekropte energie eruit te laten. Om te zweten. Om al mijn kracht in een stoot te leggen, of een knietje. Om even aan niets anders te denken. En stiekem voelt het ook goed om een keer iemand voor zijn bek te slaan.
Ik ben geen gewelddadig mens, integendeel. Ik ben ervan overtuigd dat communicatie het belangrijkste in de wereld is en dat conflict een stagnatie van communicatie is. We moeten luisteren naar elkaar en proberen waar het kan iets te leren. Dat doen we door af en toe stil te zijn. Schrijver, historicus en activist Rebecca Solnit geeft in haar essay A Short History of Silence een definitie van stilte, die lastig te vertalen is, maar waar ik de laatste tijd veel over na moet denken: “English is full of overlapping words, but for the purposes of this essay, regard ‘silence’ as what is imposed and ‘quiet’ as what is sought. The tranquility of a quiet place, of quieting one’s own mind, of a retreat from words and bustle, is acoustically the same as the silence of intimidation or repression but phychically and politically something entirely different.”
Ik ben bang dat het voor een hoop mensen (minderheden) in de loop van hun leven normaal is geworden om hun mond te houden wanneer er iets gebeurt wat niet goed voelt. Er zijn natuurlijk verschillende gradaties; bijna iedereen zegt er bijvoorbeeld wel iets van als er iemand op hun teen staat. De subtiele varianten zijn lastiger: laat je het merken wanneer je collega of baas je intimideert? Zeg je er iets van als je merkt dat iemand je negeert?
Sinds ik uit de kast ben als genderqueer probeer ik mijn mond open te trekken. Het toe-eigenen van die term geeft me een nieuw soort kracht, waardoor ik de stilte durf te doorbreken en het aangeef wanneer iemand me aanspreekt met mijn oude naam, of met ‘meisje’.
Juist door voor mezelf op te komen, word ik geconfronteerd met hoe vaak het nodig blijkt te zijn. Op sommige dagen kan ik daar heel verdrietig door worden, en nog meer als ik denk aan hoe alle andere minderheden (niet-wit, niet-cisgender, niet-man, niet-westers, personen met een handicap) hun dag door moeten komen, en in hoeveel situaties ze uit veiligheidsoverwegingen moeten kiezen om te zwijgen.
De Nigeriaanse sociologe Oyèrónké Oyěwùmí schrijft in The Invention of Women: Making an African Sense of Western Gender Discourses: “The reason that the body has so much presence in the West is that the world is primarily perceived by sight. The differentiation of human bodies in terms of sex, skin color, and cranium size is a testament to the powers attributed to “seeing.” The gaze is an invitation to differentiate.” Het is een verklaring voor de categorisering en discriminatie (want de differentiatie die ze hier constateert wordt door de westerse mens vaak geïnterpreteerd als minderwaardig) die in het westen plaatsvindt. Hoewel het fijn is om beter te snappen waar het vandaan komt, neemt het de pijnlijkheid van de stilte die eromheen hangt niet weg. Het toont aan hoezeer het nodig is om die te doorbreken.
Ik heb ontdekt dat ik soms, aan het einde van de boksles, wanneer mijn hoofd net één klap teveel moet incasseren, een waas voor mijn ogen krijg. Als een Mario-gamepersonage dat een supermushroom eet en drie keer zo groot wordt, groeit er een oncontroleerbare woede in mij. Binnen enkele seconden begin ik met mijn armen te maaien en met mijn benen te trappen, net zo lang tot ik begin te huilen, of de ander me een halt toeroept. “Wat was dat nou?” vraagt mijn trainer dan. Het enige wat ik dan kan denken is dat niemand me meer pijn mag doen. Dat is natuurlijk een dramatische gedachte die niet zou misstaan in een aflevering van gtst, maar het is wel een eerlijke.
Ik denk dat het nodig is om vaker eerlijk te zijn op momenten dat we boos zijn of verdriet hebben. Wanneer er ergens een diep weggestopt trauma wordt aangeboord of wanneer er een nieuwe wordt veroorzaakt. We hebben het recht om boos te zijn. Wat wel belangrijk is, is om niet te vergeten dat we in onze boosheid moeten blijven communiceren.
Soms heb ik het idee dat de maatschappij van me vraagt om zichtbaar te zijn op sociale media en met hashtags te slingeren. Aan de ene kant voel ik me aangesproken, omdat het simpelweg zo hard nodig is om op te staan tegen onrecht en onwetendheid tegenover leden van mijn community. Maar aan de andere kant is het ook nodig om in het oog te houden wat voor persoon ik zelf ben. Ik ben niet iemand die zich gemakkelijk in het publieke domein begeeft en voel me eerlijk gezegd iedere keer als ik iets op Facebook post heel ongemakkelijk. Iedere activist moet voor zichzelf uitmaken op welke manier en op welke schaal die zijn/haar/hun boodschap wil verspreiden. Het kan door middel van internet, foto’s en tweets, maar activisme kan ook voorkomen in de vorm van een gesprek met een familielid, een lied of een kunstwerk. Het belangrijkste is eerlijk zijn, en op een respectvolle en liefdevolle manier aangeven wanneer er iemand op je teen staat.
Dit is de derde blog van Lot Veelenturf voor Diversity Stories.
Ik ben geen gewelddadig mens, integendeel. Ik ben ervan overtuigd dat communicatie het belangrijkste in de wereld is en dat conflict een stagnatie van communicatie is. We moeten luisteren naar elkaar en proberen waar het kan iets te leren. Dat doen we door af en toe stil te zijn. Schrijver, historicus en activist Rebecca Solnit geeft in haar essay A Short History of Silence een definitie van stilte, die lastig te vertalen is, maar waar ik de laatste tijd veel over na moet denken: “English is full of overlapping words, but for the purposes of this essay, regard ‘silence’ as what is imposed and ‘quiet’ as what is sought. The tranquility of a quiet place, of quieting one’s own mind, of a retreat from words and bustle, is acoustically the same as the silence of intimidation or repression but phychically and politically something entirely different.”
Ik ben bang dat het voor een hoop mensen (minderheden) in de loop van hun leven normaal is geworden om hun mond te houden wanneer er iets gebeurt wat niet goed voelt. Er zijn natuurlijk verschillende gradaties; bijna iedereen zegt er bijvoorbeeld wel iets van als er iemand op hun teen staat. De subtiele varianten zijn lastiger: laat je het merken wanneer je collega of baas je intimideert? Zeg je er iets van als je merkt dat iemand je negeert?
Sinds ik uit de kast ben als genderqueer probeer ik mijn mond open te trekken. Het toe-eigenen van die term geeft me een nieuw soort kracht, waardoor ik de stilte durf te doorbreken en het aangeef wanneer iemand me aanspreekt met mijn oude naam, of met ‘meisje’.
Juist door voor mezelf op te komen, word ik geconfronteerd met hoe vaak het nodig blijkt te zijn. Op sommige dagen kan ik daar heel verdrietig door worden, en nog meer als ik denk aan hoe alle andere minderheden (niet-wit, niet-cisgender, niet-man, niet-westers, personen met een handicap) hun dag door moeten komen, en in hoeveel situaties ze uit veiligheidsoverwegingen moeten kiezen om te zwijgen.
De Nigeriaanse sociologe Oyèrónké Oyěwùmí schrijft in The Invention of Women: Making an African Sense of Western Gender Discourses: “The reason that the body has so much presence in the West is that the world is primarily perceived by sight. The differentiation of human bodies in terms of sex, skin color, and cranium size is a testament to the powers attributed to “seeing.” The gaze is an invitation to differentiate.” Het is een verklaring voor de categorisering en discriminatie (want de differentiatie die ze hier constateert wordt door de westerse mens vaak geïnterpreteerd als minderwaardig) die in het westen plaatsvindt. Hoewel het fijn is om beter te snappen waar het vandaan komt, neemt het de pijnlijkheid van de stilte die eromheen hangt niet weg. Het toont aan hoezeer het nodig is om die te doorbreken.
Ik heb ontdekt dat ik soms, aan het einde van de boksles, wanneer mijn hoofd net één klap teveel moet incasseren, een waas voor mijn ogen krijg. Als een Mario-gamepersonage dat een supermushroom eet en drie keer zo groot wordt, groeit er een oncontroleerbare woede in mij. Binnen enkele seconden begin ik met mijn armen te maaien en met mijn benen te trappen, net zo lang tot ik begin te huilen, of de ander me een halt toeroept. “Wat was dat nou?” vraagt mijn trainer dan. Het enige wat ik dan kan denken is dat niemand me meer pijn mag doen. Dat is natuurlijk een dramatische gedachte die niet zou misstaan in een aflevering van gtst, maar het is wel een eerlijke.
Ik denk dat het nodig is om vaker eerlijk te zijn op momenten dat we boos zijn of verdriet hebben. Wanneer er ergens een diep weggestopt trauma wordt aangeboord of wanneer er een nieuwe wordt veroorzaakt. We hebben het recht om boos te zijn. Wat wel belangrijk is, is om niet te vergeten dat we in onze boosheid moeten blijven communiceren.
Soms heb ik het idee dat de maatschappij van me vraagt om zichtbaar te zijn op sociale media en met hashtags te slingeren. Aan de ene kant voel ik me aangesproken, omdat het simpelweg zo hard nodig is om op te staan tegen onrecht en onwetendheid tegenover leden van mijn community. Maar aan de andere kant is het ook nodig om in het oog te houden wat voor persoon ik zelf ben. Ik ben niet iemand die zich gemakkelijk in het publieke domein begeeft en voel me eerlijk gezegd iedere keer als ik iets op Facebook post heel ongemakkelijk. Iedere activist moet voor zichzelf uitmaken op welke manier en op welke schaal die zijn/haar/hun boodschap wil verspreiden. Het kan door middel van internet, foto’s en tweets, maar activisme kan ook voorkomen in de vorm van een gesprek met een familielid, een lied of een kunstwerk. Het belangrijkste is eerlijk zijn, en op een respectvolle en liefdevolle manier aangeven wanneer er iemand op je teen staat.
Dit is de derde blog van Lot Veelenturf voor Diversity Stories.
events: