publicationessaypodcastinterviewvideoblognewsonline coursespeopleAPRIA

Uit Indonesië

blog by David den Hartog – 02 February 2016
David den Hartog schreef deze tekst. Studenten Creative Writing schrijven in aanloop naar ons festival Chaos & Conflict (twee-) wekelijks een tekst, waaronder een viertal gedichten over de aanslagen in Parijs.

Toen er in 2012 bij ons thuis werd ingebroken waren er eigenlijk maar twee belangrijke objecten weg. De twee zwaarden die mijn vader van zijn vader had gekregen hingen niet meer aan de muur. Het ene was zijn officiersdegen van het Korps Mariniers. Het andere was nog specialer, hij had het gekregen van de commandant van het jappenkamp waar hij vier jaar gevangen had gezeten. Na de Japanse capitulatie kreeg hij als hoogste officier in het kamp, volgens traditie, het samoeraizwaard van de kampcommandant.
Je zou mijn grootouders kolonisten kunnen noemen. Mijn oma woonde er sinds de jaren twintig, haar vader was koopman in Batavia. Mijn grootvader kwam aan in 1940, pas op de boot hoorde hij dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen. Zo kwam het dat mijn grootouders elkaar ontmoetten in Batavia, krap een jaar voor de Japanse bezetting.
Die bezetting zouden ze goed doorkomen, hoewel ze in verschillende kampen zaten. Mijn grootvader moest meewerken aan de aanleg van een spoorlijn op Sumatra, welke een paar kilometers korter was dan de beruchte Birmalijn en daarom een stuk minder bekend.
Mijn vader vertelde dat altijd, wanneer het onderwerp Tweede Wereldoorlog werd aangesneden tijdens het avondeten. Hij heeft zijn vader en moeder nog actief meegemaakt toen ze weer in Nederland woonden. Opa kon er mee omgaan dat hij terug moest. Oma niet, die bleef altijd terugverlangen naar het land waar ze was opgegroeid, ondanks dat dat land niet meer bestond.
Mijn vader is in 1952 geboren in Semarang, een van de grotere steden op Java. Het huis staat er niet meer, een rijke Chinees heeft er een moderne villa neergezet. Eigenlijk is mijn vader Indo, het land was al onafhankelijk.
In 1954 zijn ze weg gegaan. Toen kon het echt niet langer. Het klimaat was al niet meer vriendelijk voor de familie. Het ging niet meer omdat mijn grootvader jaren daarvoor een van de officieren was geweest die Soekarno hadden gearresteerd. Hij was in die tijd bedrijfsleider bij een rubberfabriek en kwam met een personeelsfoto in de krant. Zo werd hij ontdekt en moest hij met de hele familie weg.
Halsoverkop verlieten ze het land, met het vliegtuig naar Singapore. Niet zoals de meeste vluchtelingen dat doen, maar vluchten desalniettemin. Bijna alles lieten ze achter, maar de zwaarden gingen mee.
Het gezin ging in Amersfoort wonen, waar hij was opgegroeid. Ik ken het huis waar mijn opa groot is geworden. Een oud huis met een klein torentje. In het bergkwartier, de rijke buurt van de stad. Mijn vader zou opgroeien in Amersfoort, en ik ook. Mijn grootmoeder, ze zou sterven toen ik net een jaar oud was, kon nooit wennen aan dit land. Als ik mijn vader mag geloven dronk ze veel. Ze bleef ook altijd die angst houden, het kamp had littekens bij haar achter gelaten. Toen mijn vader in de jaren zeventig een auto van Japanse makelij kocht weigerde zij erin te gaan zitten.

Ik heb mijn grootvader ook nooit gekend. Hij stierf aan een hartinfarct voordat ik geboren werd. Ik heb zijn zwaarden maar een keer echt gezien. Mijn vader haalde ze van de muur, hij haalde de zwaarden even uit hun schedes. Het staal van het officiersdegen was dof. Maar het samoeraizwaard was nog even scherp en glanzend gebleven als toen mijn grootvader ze kreeg.